Zijn we onmenselijk als we die kinderen hier niet behandelen? - Theodor Holman

woensdag, 24 september 2025 (12:30) - Nijmans Nieuwsbriefje

In dit artikel:

De schrijver worstelt met een morele vraag: moeten westerse landen zieke en gewonde kinderen uit Gaza opnemen, of is het verstandiger dat ze in de regio worden behandeld? Hij noemt zichzelf bereid die kinderen hier te ontvangen, uit het verlangen “aan de goede kant van de geschiedenis” te staan, maar worstelt met praktische en politieke bezwaren.

Feiten en cijfers spelen mee in zijn twijfel. Er circuleren uiteenlopende schattingen van het aantal zieke kinderen uit Gaza — onder meer 8.000 (WHO) tot 16.000 (soms genoemd in media) — en Europese opvangaantallen lopen sterk uiteen. Volgens de NOS heeft Italië 84 kinderen opgevangen, Spanje 42, België 14, Noorwegen 14; Duitsland, Denemarken en Nederland hebben voorlopig geen gewonde kinderen geïmporteerd. Nederland heeft wel 25 miljoen euro toegezegd voor medische hulp. De schrijver rekent ruwweg voor dat een kinderpatiëntenbed in een academisch ziekenhuis ongeveer een miljoen euro per jaar zou kosten, waardoor die 25 miljoen relatief beperkt gaat: ongeveer 25 kinderen een jaar, of 100 kinderen voor drie maanden.

Naast cijfers beschrijft hij politieke en logistieke vragen: wie vraagt om deze hulp — NGO’s, de VN, WHO, Egypte, Qatar? — en waarom nemen landen in het Midden-Oosten de gewonden niet op, terwijl juist daar veel geld en zorginfrastructuur aanwezig lijkt? Hij uit verbazing over de houding van buurlanden en oliestaten, en concludeert dat geen enkel land in de regio de Gazanen echt wil opnemen, mede door veiligheids- en diplomatieke overwegingen (hij haalt Egypte’s strikte grensbeveiliging en afstand ten opzichte van Hamas aan).

Tegelijk twijfelt hij of het moreel en medisch verstandig is kinderen uit hun omgeving te halen: blijven behandeling nabij hun cultuur en familieleden mogelijk beter? Of is het een daad van compassie die de schrijnende situatie tijdelijk verlicht? Hij pleit persoonlijk voor opvang met ouders erbij, maar erkent dat er redelijke tegenargumenten zijn. De schrijver voelt zich onbehagenig bij het vooruitzicht dat de geschiedenis over het huidige handelen hard zal oordelen — welke keuze ook gemaakt wordt — en dat historische oordelen later vaak negatief uitpakken.

Kortom: het stuk is een persoonlijke reflectie op praktische, ethische en geopolitieke dilemma’s rond medische hulp aan Gazaanse kinderen. Het benadrukt onduidelijkheid over aantallen en verantwoordelijkheden, de beperkte financiële draagkracht van hulpbetalers, de terughoudendheid van Arabische buren, en de lastige afweging tussen directe opvang in het Westen en druk op regio’s om binnenlands te behandelen. De auteur blijft emotioneel pro-opvang, maar erkent dat er geen eenvoudige, zuiver morele oplossing lijkt te bestaan.