Zelfs Nederland verdient onderhand geen eigen staat
In dit artikel:
In Nederland woedt een fel, emotioneel geladen debat over Gaza dat volgens de auteur vooral een herhaling is van eerdere morele paniek — van klimaat en #MeToo tot corona — maar nu gericht op Israël en de Palestijnen. In Den Haag en op sociale media spelen politici, activisten en media een rol in het aanwakkeren van die hysterie: politici van uiteenlopende partijen (onder wie D66-figuren zoals Kati Piri, leden van DENK, sommige CDA’ers en andere linkse stemmen) gebruiken rapporten, kaartjes en retoriek om druk uit te oefenen voor erkenning van een Palestijnse staat, ondanks dat Hamas de machthebber is. De publieke omroep en anderen krijgen daarbij verwijten dat ze eenzijdig context weglaten en meehelpen aan een simplistische framing van “genocide” door Israël.
Fysieke escalaties illustreert de auteur met het bekladden van het CIDI-kantoor in Den Haag door maskerade-activisten, plus actievoerders die zichzelf en hun protesten filmen — een teken, zo betoogt de schrijver, dat openlijke jodenhaat minder schroom kent. Tegelijk bekritiseert de tekst politici die zich laten verleiden tot populistische of opportunistische standpunten, en vraagt zich af of christendemocraten werkelijk de waardigheid en fatsoen in de politiek willen herstellen als dat inhoudt dat Hamas politieke erkenning zou krijgen.
Centrale stelling is dat Israël, ondanks fouten, optreedt tegen een gevaarlijke, vijandige organisatie die al jaren raketten op burgers afvuurt en gijzelaars vasthoudt; het land handelt volgens de schrijver binnen oorlogsrechtelijke kaders en heeft legitieme doelen. De auteur verwerpt het simplistische rekenen in dodenstatistieken en waarschuwt dat veel kritiek in werkelijkheid antisemitische kanten heeft. De gewenste Nederlandse koers volgens de schrijver: ondubbelzinnige steun aan Israël als bondgenoot, onmiddellijke terugkeer van gijzelaars naar hun families en daarna internationale druk (bijvoorbeeld via oliestaten) om geweld te beteugelen.
Als slotvraag vraagt de tekst zich vertwijfeld af wanneer rede en evenwichtigheid weer de boventoon zullen voeren in het publieke debat, in plaats van het huidige emotionele gekrakeel.