Ze haalt haar schouders op. 'O, maar in Den Haag waren het toch gewoon hooligans?'
In dit artikel:
Op straat ontmoet de columniste een bekende uit de Joodse gemeenschap kort na het Joodse nieuwjaar. Die zegt zich niet meer veilig te voelen in Nederland: pro-Palestijnse demonstraties zouden steeds gewelddadiger zijn, Israëlische zaken en personen worden geboycot en er wordt nauwelijks meer gesproken over “7 oktober”. Wanneer de schrijfster de recente extreemrechtse uitbarsting in Den Haag ter sprake brengt — rellen waarbij de Hitlergroet werd gebracht en NSB‑vlaggen werden meegedragen — reageert haar gesprekspartner afwijzend: het zou om hooligans en migranten gaan. Die reactie symboliseert volgens de auteur hoe diep de polarisatie zit.
Het Kamerdebat over de rellen toont hetzelfde patroon: in plaats van eensgezind op te treden tegen extreemrechts, verzanden politici in onderlinge strijd en konden ze niet eens vaststellen of het politieke rellen betrof, ondanks een aanval op het D66‑partijkantoor. De columnist wijst ook op de aarzeling van demissionair minister Van Oosten om het woord antisemitisme nadrukkelijk te noemen en betreurt dat veroordelingen vaak selectief klinken, afhankelijk van welke kant de aantijgingen komen.
Persoonlijke teleurstelling en maatschappelijke zorg lopen door de tekst: hoewel de auteur zich de afgelopen jaren soms in de steek gelaten voelde door links, vindt ze dat politieke teleurstelling geen vrijbrief is om extreemrechts geweld te bagatelliseren. Ze pleit voor solidariteit tussen minderheden — Joden, moslims en anderen — als krachtig signaal tegen racistische en antisemitische rellen, maar betreurt dat die eenheid in de huidige polariserende tijd waarschijnlijk illusoir blijft.
De column is van Natascha van Weezel en verschijnt wekelijks in Het Parool.