Willem Dirksz., kuiper te Utrecht, eindigde 500 jaar geleden op de brandstapel
In dit artikel:
Willem Dirksz., een Utrechtse kuiper met rood haar bijgenaamd “de royen cuper”, werd op 3 september 1525 in Utrecht verbrand en geldt als de eerste protestantse martelaar in de Noordelijke Nederlanden. Zijn proces en gewelddadige einde illustreren hoe vroegreformatorische ideeën ook in ambachtskringen doordrongen en hoe kerkelijke en stedelijke machthebbers reageerden.
Willem behoorde tot een kring rond Hinne Rode, rector van het Huis van de broeders des gemenen levens en verbonden aan de Hieronymusschool aan de Kromme Nieuwegracht. Die kring — soms vergeleken met intellectuele gemeenschappen als Aduard — bestond uit jongeren en vaklieden, onder wie veel kuipers, die elkaar spraken over Bijbelse vernieuwing en kritiek op bepaalde kerkelijke praktijken. Rode zelf had contacten met hervormers als Luther, Bucer en Zwingli en stond open voor veranderingen in leer en praktijk.
Al in november 1524 werden er verdenkingen van ketterij tegen Willem geuit, maar hij kon zich nog vrij bewegen totdat hij in juli 1525 werd opgepakt, kort na de arrestatie van een oud-leerling van Rode, Johannes Pistorius. De Utrechtse politieke context speelde mee: bisschop Hendrik van Beieren, in 1524 aangetreden, en het stadsbestuur waren gevoelig voor streng optreden tegen “ketters”; in augustus 1524 was een plakkaat uitgevaardigd tegen ketterse boeken en prediking.
Tijdens verhoren vanaf 10 juli 1525 verklaarde Willem zich op meerdere punten tegen gebruik en leer van de rooms-katholieke kerk. Hij verwierp de verering van Maria en de heiligen, noemde de apostelen gewone mannen en vond dat geestelijken – zoals bisschoppen en priesters – eerst hun gezinsleven moesten hebben bewezen. Ook stelde hij dat bij de mis gewoon brood werd gebruikt en dat daar geen wezenlijke verandering in zat. Deze uitspraken brachten hem in botsing met de inquisiteurs, onder leiding van Jacob van Hoogstraten, een berucht tegenstander van Luther, die een college van theologen naast zich had.
Willem werd opgesloten in de Jonker-Peterskamer bij de St. Catharijnepoort en onderging martelingen op de pijnbank. Ondanks de folteringen hield hij vast aan zijn overtuigingen. Na uitgebreide zittingen oordeelde het rechtscollege dat hij de leer van Luther aanhing en de doodstraf verdiende; civiele autoriteiten voerden het vonnis uit. Op 3 september werd hij met een wagen naar de Neude gebracht, waar hij zich onderweg nog openlijk bekende en onverschrokken zijn geloof toonde, en vervolgens aan de brandstapel om het leven kwam.
Historici maken slechts spaarzaam melding van Willem; vermeldingen vinden zich onder anderen bij J.G. de Hoop Scheffer, J. Reitsma, J. Lindeboom, L. Knappert, B.J. Spruyt, Gert Gielis en Enny de Bruijn. Zijn betekenis ligt vooral in het feit dat de eerste gereformeerde martelaar in de Lage Landen geen geleerde of geestelijke was, maar een eenvoudige ambachtsman. Zijn proces toont de verspreiding van reformatorische ideeën buiten academische kringen en de scherpte van het antwoord van kerkelijke en stedelijke autoriteiten in het eerste kwart van de 16e eeuw.