'We denken onterecht dat we de boel op orde hebben'
In dit artikel:
Na de moord op de 17‑jarige Lisa heeft Nederland een sterke maatschappelijke schok en veel aandacht voor geweld tegen vrouwen gezien: landelijke acties tegen femicide en straatintimidatie, gemeentelijke herinrichtingsonderzoeken en politieke voorstellen zoals legalisatie van pepperspray. Tegelijkertijd is er een tegenovergestelde beweging zichtbaar binnen overheidscommunicatie: termen als gender, gendergelijkheid, genderdiversiteit en intersectionaliteit worden uit beleidsstukken gehaald of geminimaliseerd. Begin september onthulden De Groene Amsterdammer en Investico dat ambtenaren de opdracht kregen zulke woorden te vermijden; in één geval werd het woord gender meerdere keren uit antwoorden op Kamervragen geschrapt.
Renée Römkens, emeritus hoogleraar en pionier in onderzoek naar geweld tegen vrouwen (ze voerde in de jaren negentig het eerste representatieve Europese bevolkingsonderzoek uit), ziet dit als een bekend patroon: juist nu de problematiek zichtbaarder is, ontstaat er een conservatieve tegenbeweging die genderspecifieke terminologie wil wegdrukken. Volgens haar gaat het niet om louter woordenspel: het weghalen van genderspecifieke taal leidt tot blindheid voor de realiteit dat vrouwen een veel hoger risico lopen op ernstig partnergeweld. Als beleid uitgaat van zogenaamd neutraal of gelijks behandeld worden van iedereen, raakt men de specifieke aard, ernst en context van gendergerelateerd geweld kwijt en kan effectief maatwerk ontbreken.
Römkens wijst op eerdere voorbeelden: het Nederlandse actieplan "Geweld hoort nergens thuis" benoemde vrouwen niet duidelijk als risicogroep en sprak in plaats daarvan over “geweld in afhankelijkheidsrelaties”. In de nieuwste emancipatienota daalde het aantal keren dat “gender” voorkomt van veertig naar twee, en termen als genderdiversiteit en intersectionaliteit verdwenen volledig. Zij ziet dit als onderdeel van een bredere, meerjarige backlash: na golven van vooruitgang in de jaren zeventig en tachtig kwam in de jaren negentig een genderneutraliserende trend op gang, die deels weer was gekeerd vanaf circa 2010 — totdat nu opnieuw een pendule naar censuur en neutralisering slaat.
Römkens vergelijkt de beweging met ontwikkelingen in de VS, zoals lijsten met verboden termen onder de Trump‑administratie en schrappingen of stopzettingen van onderzoek naar vrouwspecifieke gezondheidsproblemen. Hoewel Nederland nog geen formele woordenlijst heeft zoals in sommige Amerikaanse gevallen, groeit volgens haar de druk op ambtenaren en onderzoekers. Ambtenaren zitten in een lastige positie: zij moeten het beleid van ministers uitvoeren en hebben weinig mogelijkheden tegensputteren zonder carrièrerisico’s. Als financiering of posities afhangen van het vermijden van bepaalde woorden, bedreigt dat de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek en sluipt censuur de wetenschap in.
De oorzaken volgens Römkens zijn deels politiek‑cultureel: een combinatie van nationale zelfgenoegzaamheid over vermeende emancipatie, opkomend rechts‑conservatisme en invloedrijke discoursen — onder meer door instellingen die gender als “ideologie” framen. Nederland heeft volgens haar lang een overschat beeld van zijn emancipatiestand; op internationale maatstaven zoals de Gender Gap Index is Nederland de laatste jaren gedaald, wat aantoont dat veel ongelijkheden nog bestaan ondanks het progressieve imago.
De gevolgen kunnen groot zijn: verzwakking van wetenschappelijke vrijheid, minder doelgericht beleid tegen geweld tegen vrouwen, en het omzeilen van internationale verplichtingen (zoals de Istanbul Conventie) als genderspecifieke bedreigde groepen niet expliciet worden genoemd. Römkens pleit voor tegenmaatregelen: blijven kritiseren en openbaar maken van deze neigingen, vasthouden aan onafhankelijke onderzoekspraktijken, collectieve steun voor mensen die zich hiertegen verzetten en politieke actie die het huidige maatschappelijke momentum — aangewakkerd door Lisa’s moord — vertaalt in concrete hervormingen. Ze benadrukt dat responsen breed gedragen moeten worden, inclusief deelname van mannen, en dat het nu kans biedt voor wetswijzigingen, andere prioritering en structurele veranderingen in beleid en publieke ruimte.