Wat er omgaat in een apenhoofd is bij uitstek in een dierentuin goed te onderzoeken
In dit artikel:
Chimpansee-experimenten met touchscreens laten zien dat apen, net als mensen, moeite hebben met het herkennen van ondersteboven getoonde gezichten (het face inversion‑effect). Bovendien suggereren resultaten dat chimpansees een extra hersenroute hebben voor het herkennen van achterwerken — een onthulling die inzicht geeft in hoe primaten informatie verwerken. De auteur werkte hiervoor in 2011 als postdoc aan het Primate Research Institute in Kyoto en zette soortgelijk onderzoek later voort in verschillende Nederlandse dierentuinen.
Touchscreens en eyetrackers worden in dierenparken niet alleen gebruikt om bezoekers te vermaken, maar vooral als wetenschappelijke hulpmiddelen en verrijking voor de dieren. In Apenheul, Artis, Dierenpark Amersfoort, Ouwehands, Diergaarde Blijdorp en Avifauna voeren onderzoekers vrijwillige computertaken en beeldpresentaties uit met chimpansees, bonobo’s, gieren en andere soorten. Die activiteiten blijken gedragsverrijkend: apen die meedoen zijn actiever en sociaal meer betrokken dan soortgenoten zonder zulke prikkels.
Concrete voorbeelden:
- In Amersfoort wordt met een eyetracker gevolgd waar chimpansee Wingu naar kijkt, om aandachtspatronen te analyseren. Bonobo’s blijken bijvoorbeeld langer naar emotionele beelden te kijken maar vermijden aanvankelijk negatieve scènes; mens, bonobo en chimpansee tonen wel verschillen in eerste aandachtsreacties.
- In Artis gebruiken onderzoekers een virtuele omgeving om foerageergedrag te bestuderen: jonge chimp Ajani rent door een digitale jungle op zoek naar objecten, terwijl Quincy locaties van mango’s moet onthouden om beloning te krijgen. Karline Janmaat vergelijkt zo gedrag uit dierentuinen met dat van wilde populaties om evolutionaire wortels van beslisgedrag en irrationele voorkeuren te onderzoeken.
- In Ouwehands leidt bioloog José Kok samenwerking tussen park en universiteiten; daar werken onderzoekers zoals Kiki Spoelstra ook aan sociale cognitie bij katten, onder meer via geuronderzoek met steekstaafjes en analyses aan het Max Planck Instituut.
- Diergaarde Blijdorp zet slimme camera’s, microfoons en geautomatiseerde analyse in om sociale netwerken bij gelada’s in kaart te brengen. Die hoge-resolutiedata tonen relaties die met handmatige observatie onzichtbaar blijven en helpen bij diervriendelijke transport- en fokbeslissingen.
- In Avifauna laten sensoren op pootringen en uitgebreide dataverzameling bij gieren (zoals Katavi) zien dat jonge vogels vaak het sociale verkeer sturen — maar waarom dag- en nachtrelaties verschillen, blijft een open vraag.
- Voor moeilijk te volgen, schuwe soorten zoals zonneberen wordt geëxperimenteerd met e‑DNA: het detecteren van DNA-sporen in water biedt een niet‑intrusieve manier om aanwezigheid en terreingebruik in kaart te brengen.
Verder worden technieken als omgekeerde lichtcycli (om nachtactieve soorten overdag zichtbaar te maken), infraroodcamera’s, AI-gestuurde herkenning (bijvoorbeeld voor individuele ijsberen) en geautomatiseerde gedragsanalyses steeds vaker toegepast. Deze technologieën maken subtiel gedrag zichtbaar zonder dieren te verstoren en leveren grote, objectieve datasets op.
Toepassingen reiken van basiswetenschap — inzicht in cognitieve overeenkomsten en verschillen tussen soorten en in de evolutionaire oorsprong van gedrag — tot praktische opbrengsten voor dierenwelzijn en natuurbehoud: verrijking in gevangenschap, betere beslissingen bij verplaatsingen en fokprogramma’s, en hulpmiddelen voor veldonderzoek waar directe observatie moeilijk is. Tegelijkertijd stuiten onderzoekers op bottlenecks: enorme hoeveelheden data vragen om verwerking en interpretatie, rekenkracht voor complexe simulaties is soms onvoldoende, en geld en menskracht ontbreken vaak om projecten op te schalen.
Dierentuinen en universiteiten worden door betrokken onderzoekers expliciet als complementair gezien: universiteiten brengen expertise en techniek, parken de dieren en langdurige observatiemogelijkheden. Samenwerking tussen instituten, veldbiologen en lokale gemeenschappen kan volgens hen zowel de wetenschap als het welzijn van dieren en hun wilde soortgenoten vooruithelpen. Kortom: technologie in de dierentuin vormt een groeiend, meerlagig instrumentarium dat cognitief onderzoek, dierenwelzijn en conservering met elkaar verbindt — mits er voldoende middelen en personeel zijn om de bergen aan data om te zetten in bruikbare kennis.