Wat de Poezieboys doen? Ze scheppen ruimte, humor, schoonheid, adem en verlangen
In dit artikel:
De schrijver begint met een bekentenis: hij wantrouwt dichters en worstelt zelf met schrijven, maar wordt onverwacht geraakt door een nieuwe vorm van poëziepresentatie. Tijdens Crossing Border 2016 in het Spuitheater in Den Haag ontdekt hij de Poezieboys — Jos Nargy en Joep Hendrikx — die poëzie opstellen als een theatervoorstelling: losbandig, theatraal, zelfbewust en vol humor. Hun optredens refereren aan de mythische “Poëzie in Carré” (1966), trekken een jong publiek en breken met de plechtigheid waarmee poëzie vaak wordt benaderd. Wat eerst scepsis oproept, verandert in enthousiasme: uitverkochte zalen, interactieve formats (Poeziebar, PoëzieXL) en shows waarin travestie, parodie, performance en oprechte liefde voor taal samenkomen.
De schrijver verklaart dat de Poezieboys hem uit zijn poëticale winterslaap halen. Door vaart, spel en laagdrempeligheid maken zij poëzie toegankelijker en minder intimiderend: je hoeft het niet altijd “te snappen”. Voorstellingen met tien dichters in een Haagse schouwburg trokken bijvoorbeeld honderden, vooral jonge, bezoekers (gemiddelde leeftijd rond de 28). De vraag rijst: betekent die publieke belangstelling dat mensen later weer dichtbundels zullen kopen, of verandert simpelweg de manier waarop poëzie beleefd wordt?
Experts en onderzoekers bevestigen een omslag. Ester Naomi Perquin en andere programmeurs zien een toenemende rol van performance en spoken word op podia als de Nacht van de Poëzie; tradities van enkel bundelgestuurde toegang maken plaats voor urgentie en performancekracht. Bas Kwakman (voormalig directeur van Poetry International) merkt dat de beleving van een enkele regel soms intenser kan zijn dan het lezen van een heel boek: de grens tussen klassieke poëzie en podiumpoëzie vervaagt, en traditionele ‘poortwachters’ verliezen invloed. Volgens hem groeit het publiek naar vormen waarin poëzie directer ervaren wordt.
Kila van der Starre, die promoveerde op “Poëzie buiten het boek”, onderbouwt dit met onderzoek: de meeste volwassenen ontmoeten poëzie niet via dichtbundels maar via muren, straatteksten, sociale media, tatoeages, rouwmomenten en festivals. Zij pleit voor een perspectief dat praat over ‘gebruikers’ van poëzie — mensen die vragen wat een gedicht voor hen doet — in plaats van alleen over auteurs en productie. Uit haar enquête blijkt bovendien dat de meest gewaardeerde namen in Nederland vaak populaire of hybride figuren zijn (Toon Hermans, Nico Dijkshoorn, Jules Deelder, Annie M.G. Schmidt e.a.), niet per se de canonieke bundeldichters van literaire recensenten.
De kern van het betoog is niet dat podiumpoëzie ouderwetse dichtkunst vervangt, maar dat er meer manieren ontstaan om met poëzie in aanraking te komen. Voor velen gaat het om ervaring, herkenning en troost, niet uitsluitend om esthetische complexiteit of close reading. De schrijver sluit met een persoonlijke openstelling: hij wil minder neerbuigend zijn, ruimte geven aan andere stemmen en formaten — kortom, vaker “Poezieboys” in de poëziewereld zien — omdat humor, toegankelijkheid en performatieve energie nieuwe publieksgroepen bereiken en poëzie uit haar ivoren toren trekken. Publicatiedatum: 24 september 2025.