Waarom zijn Nederlanders meer gaan sparen? Ze wapenen zich tegen wispelturige politici

donderdag, 28 augustus 2025 (05:55) - Wynia's Week

In dit artikel:

Toen de huizenprijzen vanaf eind 2008 vijf jaar achtereen daalden, kwamen veel Nederlandse huishoudens met hoge hypotheken in de problemen: woningen raakten ‘onder water’. Als reactie is beleid ingezet om de groei van hypotheekschulden tegen te gaan, met zichtbaar effect: de totale hypotheekschuld van huishoudens daalde van circa 107% van het bbp in 2010–2012 naar ongeveer 78% nu. Daarmee is de kwetsbaarheid bij een nieuwe huizenprijscorrectie flink verminderd.

Het artikel betoogt dat zulke ingrepen — het beperken van schuldenopbouw en het fiscaal stimuleren van pensioenopbouw — wel degelijk terecht zijn, ook al kunnen ze als paternalistisch worden ervaren. Tegelijk waarschuwt de auteur voor een eenzijdige benadering in het debat over vermogen: oproepen om vermogen zwaarder te belasten missen volgens hem deelanalyses en zien onvoldoende op de effecten van hogere heffingen op de financiële weerbaarheid van mensen.

Concreet noemt hij voorbeelden van onbedoelde effecten: zelfstandig ondernemers die vermogen opbouwden via huurwoningen zien die strategie door regelgeving soms verliesgevend worden; voorstellen om vermogenswinsten van eigen woningen te belasten negeren dat dat vermogen vaak gepaard gaat met de noodzaak om ergens te wonen — een “off balance sheet liability”. Ook pleidooien om minder AOW te vragen van mensen met aanvullend pensioen kunnen de prikkel ondermijnen om zelf pensioen op te bouwen; bovendien maakt de lopende pensioenhervorming ouderen kwetsbaar door hen in risicoarme portefeuilles te dwingen.

Een ander kritiekpunt betreft de belasting op spaargeld en beleggingen: door de rekenmethoden van de Belastingdienst kan het effectieve rendement op veilige beleggingen (zoals kortlopende staatsleningen) na belasting en inflatie negatief uitvallen. In 2025 gaat er, volgens de auteur, al snel meer dan 2% aan heffing gelden op vermogen boven de vrijstellingen, waardoor sparen relatief aantrekkelijk wordt. Dat lijkt zich al te vertalen in gedrag: spaarsaldi bij banken stegen eind juni ruim 8% ten opzichte van een jaar eerder, de sterkste groei in meer dan vijftien jaar.

Verschillende verklaringen voor die spaargroei worden genoemd: fiscale prikkels om vermogen risicoloos aan te houden, geopolitieke onzekerheid en wantrouwen jegens het overheidsbeleid. De auteur verwijst ook naar het oude economische idee van Ricardiaanse equivalentie: wanneer burgers verwachten dat belastingverlagingen later door hogere schulden moeten worden betaald, sparen zij extra in plaats van te consumeren.

Tot slot wijst hij op de grote druk op de overheidsfinanciën — hogere defensie-uitgaven, vergrijzing en ambities rond klimaat en stikstof — en waarschuwt dat veel politici voor de verkiezingen minder streng lijken te zijn over schuldopbouw. De oplopende spaartegoeden kunnen worden gelezen als een signaal van bezorgdheid onder burgers, maar hij betwijfelt of dat signaal bij beleidsmakers voldoende doordringt.