Waarom vraagt de Nederlandse overheid geen aandelen in ruil voor de miljardensubsidie aan Tata Steel?
In dit artikel:
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) stelt in een nieuw advies aan meerdere ministeries dat Nederland veel vaker eigenaar of mede-eigenaar van bedrijven zou moeten worden in plaats van uitsluitend subsidies te verstrekken. Volgens raadsvoorzitter Jan Jacob van Dijk gaat bij subsidies geld verloren dat niet terugvloeit naar de publieke schatkist; door aandelen te nemen kan de overheid meedelen in toekomstige opbrengsten en invloed uitoefenen op publieke doelen.
De raad noemt als voorbeelden de windparken op de Noordzee, waarbij miljarden aan subsidies naar deels buitenlandse bedrijven gingen (zoals het Zweedse Vattenfall). Ook bij de voorgenomen 2 miljard euro steun voor Tata Steel in IJmuiden is opvallend dat deelname in ruil voor geld nauwelijks wordt besproken. Tegelijk waarschuwt Van Dijk dat deelname niet verstandig is als een bedrijf dreigt te bezwijken: dan zou de staat ook voor risico’s zoals saneringskosten kunnen opdraaien.
Momenteel is het Rijk aandeelhouder in 42 ondernemingen met een gezamenlijke waarde van circa 88 miljard euro. Overheidsdeelname gebeurt nu vooral wanneer de markt faalt of wanneer bedrijven als strategisch belangrijk worden gezien (voorbeelden: NS, Schiphol, havenbedrijf Rotterdam, TenneT, KLM). De Rli vindt echter dat vaak te veel naar financiële of economische belangen wordt gekeken; deelname moet ook ingezet worden om publieke doelen als een schoon milieu en betere gezondheid te dienen.
De terughoudendheid heeft een historische oorzaak: het politiek gevoelige faillissement van scheepsbouwer Rijn-Schelde-Verolme in 1983 laat nog steeds sporen na in ambtelijke en publieke opvattingen. Daarnaast heeft privatisering sinds de jaren ’80 en ’90 de gedachte versterkt dat de markt alles regelt.
De raad adviseert dat de overheid vaker actief kiest voor deelname wanneer markten de transitie naar duurzaamheid, circulariteit of andere maatschappelijke doelen niet vanzelf realiseren. Zo kan de staat bijvoorbeeld helpen bij het opbouwen van een circulaire economie of het steunen van kwetsbare recyclingsbedrijven totdat de markt volwassen is. Tegelijk moet elke deelname zorgvuldig worden afgewogen op publiek belang, risico’s en lange-termijneffecten.