Voor deze Afrikanen is Europa ver weg: „Mensen die het halen, leiden in Europa een beroerd leven"
In dit artikel:
In Dakhla, de Atlantische vissershaven in de door Marokko gecontroleerde Westelijke Sahara, leven duizenden Subsaharaanse migranten die hopen ooit over zee of via de Spaanse enclaves naar Europa te komen. De stad fungeert tegelijk als arbeidsmarkt en tussenstop: visverwerkende fabrieken, de bouw en intensieve tuinbouw hebben grote behoefte aan goedkope arbeidskrachten, waardoor veel West-Afrikanen er werk vinden—maar onder erbarmelijke omstandigheden en met lage lonen.
Op het industrieterrein werken mensen twaalf uur per dag in zogenaamde "frigo’s" (visfabrieken). De lonen liggen tussen circa 4 en 10 euro per dag; in het toerisme verdient een receptiemedewerker bijvoorbeeld rond 325 euro per maand. Huurkosten en samenleven in overvolle, onhygiënische woningen maken sparen bijna onmogelijk. De clandestiene overtocht naar de Canarische Eilanden kost migranten naar verluidt rond 1.300 euro, een bedrag dat voor velen buiten bereik blijft. Ayman, een jongeman uit Zuid-Soedan die recent Dakhla bereikte na meer dan 5.000 kilometer lopen, spaart in de hoop "inshallah" ooit de oversteek te maken. Anderen, zoals Amede uit Ivoorkust, zien het risico en de mythen over Europa en blijven voorlopig.
Zekerheden ontbreken: wie ziek wordt of niet meer kan werken, wordt vaak aan zijn lot overgelaten. Het verhaal van Lamine, een 51-jarige Senegalees, illustreert de kwetsbaarheid. In 2016 raakte zijn paspoort kwijt; problemen met stempels en bureaucratie maakten terugkeer naar het Spanje waar hij tien jaar werkte onmogelijk. Rugklachten en een hernia verhinderen hem nu te werken; hij leeft in een onafgewerkt gebouw zonder voorzieningen en is al jaren afhankelijk van vrienden en hulp van Cáritas. De katholieke organisatie is vrijwel de enige hulpinstantie in Dakhla, en registreert jaarlijks tussen de 3.000 en 5.000 migranten—waarnaar schattingen het werkelijke aantal nog veel hoger inschatten. Cáritas levert voedsel, medische zorg en bemiddeling en bezoekt werkplaatsen waar vrouwen veertien uur staand werken en waar huisvesting broeit van besmettelijke aandoeningen zoals schurft.
De behandeling van migranten door Marokkaanse autoriteiten varieert regionaal. In Laayoune, veel dichter bij de Canarische vertrekpunten, doen zich vaker razzia’s voor; in Dakhla lijken autoriteiten toleranter omdat migranten onmisbaar zijn voor de lokale economie. Dat past in een bredere strategische realiteit: Marokko bezit met migratie een politiek hefboom tegenover Europa—het kan controles verzachten of verscherpen, en zo druk uitoefenen in onderhandelingen over grensbewaking en samenwerking.
Dakhla groeit snel (van circa 106.000 naar 165.000 inwoners in tien jaar) en trekt daarmee meer arbeidsmigranten aan, maar de stad biedt geen duurzame oplossingen voor wie niet kan doorgaan naar Europa of terugkeren naar huis. Het dagelijks leven voor veel migranten bestaat uit uitgeputte arbeid, slechte huisvesting, gebrekkige medische zorg en de constante onzekerheid over hun toekomst en familieverantwoordelijkheden.