Vogels zijn het slachtoffer, niet de boeman
In dit artikel:
Al weken horen we over vogelgriep: vogels vallen uit de lucht, tonen neurologische verschijnselen of verdrinken en in hoog tempo moeten pluimveehouderijen dieren ruimen. Vaak worden trekvogels als schuldigen aangeduid, maar dat is een verdraaiing van de werkelijkheid: wilde vogels zijn vooral slachtoffers van een probleem dat in de intensieve veehouderij is ontstaan.
De hoog-pathogene varianten van vogelgriep ontstonden niet van nature, maar kunnen uit relatief onschuldige vormen ontstaan wanneer het virus zich vermenigvuldigt in zeer dicht op elkaar gehuisveste pluimveestapels. Al in de jaren tachtig lieten onderzoekers zien dat zo’n ernstige mutatie kan optreden in stallen. Een belangrijke keerpunt was 1996, toen in de Chinese provincie Guangdong een H5N1-variant werd gevonden die later oversprong naar wilde vogels en daar langdurig bleef circuleren. Trekvogels verspreiden deze varianten vervolgens over grote afstanden, maar alleen omdat zulke gevaarlijke stammen in de intensieve productie zijn ontstaan.
Nederland is extra kwetsbaar: ongeveer 90 miljoen kippen, de hoogste pluimveedichtheid van Europa en grote exportvolumes zorgen voor veel dieren op weinig ruimte. Dicht bij elkaar gelegen bedrijven en stalcomplexen vlak bij waterrijke natuur vergroten het risico dat een gevaarlijke variant ontstaat en via het milieu of wilde vogels wordt verspreid. Uitroeiing van de huidige dodelijke varianten wordt door wetenschappers als onrealistisch gezien omdat het virus lang in water en op veren kan overleven.
Vogelbescherming Nederland pleit daarom voor structurele maatregelen: een kleinere pluimveestapel, geen vestiging van bedrijven nabij waterrijke natuur en ruimere leefgebieden voor wilde vogels zodat ze uitwijkmogelijkheden hebben. Daarbij speelt ook de volksgezondheid: het virus is al bij mensen dodelijk gebleken. Conclusie: aanpak vraagt ruimtelijke keuzes en minder intensieve veehouderij om zowel vogels als mensen te beschermen.