Universiteiten zouden een veel grotere rol moeten spelen in het bestrijden van racisme
In dit artikel:
Naast het Nationaal Monument Kamp Vught, waar de Duitse bezetting en het lot van gevangenen tijdens de Tweede Wereldoorlog worden herdacht, staat op hetzelfde terrein een nog operationele zwaarbeveiligde gevangenisafdeling die in de volksmond het ‘moslimdetentiecentrum’ wordt genoemd. Het museum presenteert de geschiedenis van het kamp met reconstructies van barakken en een reflectieruimte die bezoekers oproept niet weg te kijken; de nadruk ligt daarbij vooral op individuele vooroordelen als oorzaak van racisme. Op het terrein bevinden zich echter ook moderne cellen en hoge hekken waar sinds 2006 mensen, veelal moslims verdacht van radicalisering, langdurig geïsoleerd worden — een praktijk die critici vergelijken met supermax-gevangenissen en die volgens Amnesty en VN-experts kan neerkomen op marteling bij langdurige eenzame opsluiting.
De tekst contrasteert twee verschillende manieren om racisme te begrijpen. Het liberale antiracisme dat in het monument dominant is, ziet racisme vooral als een verzameling irrationele, vaak onbewuste vooroordelen die met opvoeding en bewustwording bestreden moeten worden. Dat perspectief heeft wortels in het Europa en de Verenigde Staten van de jaren dertig en veertig, waar wetenschappers en activisten streefden naar ‘tolerantie-educatie’ om democratie te beschermen tegen extremisme.
Tegelijkertijd heeft er altijd een radicaal antiracistisch denken bestaan — vertegenwoordigd door denkers als Anton de Kom, C.L.R. James en Frantz Fanon — dat racisme primair als een systeem en instrument van sociale en economische onderdrukking beschouwt. De Kom, die zelf gevangene in Vught was en later in Duitsland overleed, analyseerde hoe koloniale arbeidsverhoudingen en kapitalistische winstlogica rasgebruik structureel maken: ras wordt ingezet om bepaalde groepen uit te sluiten van rechten en billijke lonen, en zodoende goedkope arbeid en onvrijheid te institutionaliseren. Fanon en James voegden daaraan toe dat racisme zich voortdurend vernieuwt en zich kan verhullen achter culturele en economische argumenten.
Die systemische blik verandert de manier waarop we hedendaagse repressie moeten beoordelen. De zwaarbeveiligde afdeling in Vught werd op aandringen van de AIVD ingericht met als expliciet doel het isoleren en door gedragsinterventie ‘heropvoeden’ van vermeende extremisten; veel gedetineerden zaten lange tijd in voorarrest en enkelen werden veroordeeld op basis van relatief beperkte feiten. Dit past in een wereldwijd patroon van supermax-inrichtingen en de ‘war on terror’, waarin gevangenschap en isolatie routinemiddelen zijn geworden. De auteur wijst er scherp op dat het onmiskenbare verschil tussen nazi-genocide en moderne opsluiting niet wegneemt dat beide vormen van dwang en uitsluiting er mede door raciale logica worden gelegitimeerd.
De analyse verbindt die binnenlandse praktijken met internationale geweldsstructuren: militaire campagnes, grensregimes en koloniale projecten werken samen met ideologieën die bevolkingsgroepen dehumaniseren. Voorbeelden zijn de enorme slachtoffers van de Amerikaanse oorlogen in Afghanistan, Irak en Pakistan en de beschouwingen rond Israëlisch geweld in Palestina, die door velen als genocidaal worden bestempeld. Het artikel benadrukt dat racistische framing — het afschilderen van bevolkingsgroepen als barbaars of inherent gewelddadig — zulke gewelddaden legitimeert en structureel mogelijk maakt.
Daarnaast wordt betoogd dat liberale aandacht voor diversiteit en individuele vooroordelen vaak onvoldoende is tegen de moderne vormen van raciale overheersing: grensbeveiliging, kapitalistische uitbuiting en massale opsluiting kunnen voortbestaan zonder openlijk racistisch taalgebruik. Beleidskeuzes en economische belangen creëren de politieke voorwaarden waaronder publieke vijandbeelden groeien; het gevolg is dat antiracisme beperkt blijft tot morele correctheid zonder fundamentele structurele verandering.
De auteur roept universiteiten op een actievere rol te spelen in een vernieuwd antiracistisch project. In plaats van puur waardevrije kennis te prediken of bewegingen te bureaucratiseren, zouden academische instellingen kritisch onderzoek moeten verbinden met sociale strijd, institutionele macht inzetten tegen genocidaal of martelend beleid en ruimte creëren voor lange-termijn strategische planning. Tegelijk waarschuwt hij voor het risico dat radicaal gedachtegoed door universiteiten wordt opgenomen en daardoor verkwanseld of geïsoleerd raakt; de uitdaging is invloed behouden zonder bevrijdingsprojecten te cultiveren tot inert archiefmateriaal.
Concreet pleit de tekst voor institutionele maatregelen zoals academische solidariteit met onderdrukte groepen — inclusief voorstellen tot boycots of terugtrekking van samenwerking met regimes die systematische schendingen plegen — en voor het beschermen van het spreekrecht van studenten en docenten die zich tegen zulke regimes uitspreken. Verder is er een bredere oproep tot het scheppen van collectieve, strategische ruimtes binnen en buiten universiteiten voor het nadenken over bouwstenen van alternatieven: het ontmantelen van raciale grenzen, het beperken van carceral en militaire infrastructuren en het opbouwen van een economie van zorg in plaats van een economie die vernietiging faciliteert.
Kernboodschap: herdenking alleen volstaat niet. Op het domein van Kamp Vught zijn verleden en heden met elkaar verstrengeld: het monument toont individuele moraalvragen rond vooroordelen, terwijl pal ernaast instituties bestaan die systemische vormen van uitsluiting en isolatie voortzetten. Om racisme effectief te bestrijden moet de focus verschuiven van individuele attitudes naar het veranderen van maatschappelijke structuren — en universiteiten zouden daarbij niet neutraal kunnen of mogen blijven.