Trump wil controle over centrale bank: aanval op de democratie of terechte eis?

woensdag, 1 oktober 2025 (06:08) - Follow the Money

In dit artikel:

President Trump probeerde eind augustus directe invloed op het Amerikaanse monetaire beleid uit te oefenen door het ontslag aan te kondigen van Federal Reserve-bestuurder Lisa Cook. Dat zou een eerste zijn in het 112‑jarige bestaan van de Fed. Formeel stelde Trump fraude als reden; Cook, benoemd in 2022 en met een ambtstermijn tot 2038, ontkende de aantijgingen, ging niet vrijwillig weg en kreeg op 15 september voorlopig gelijk van een rechtbank; de zaak ligt inmiddels bij het Amerikaanse Hooggerechtshof. Politieke waarnemers zien echter weinig twijfel over de achtergrond: Trump eist snel lagere rentes om lenen goedkoper te maken en zo de economie en aandelenmarkten te stimuleren. Als hij Cook zou vervangen, zou hij met zijn benoemingen kunnen streven naar een meerderheid in de zevenkoppige raad van bestuur van de Fed.

De reactie uit het economische establishment was heftig en vrijwel unaniem verontwaardigd. Honderden economen — onder wie meerdere Nobelprijswinnaars — waarschuwden dat het ondermijnen van centrale bankonafhankelijkheid het vertrouwen in een van Amerika’s belangrijkste instituties aantast en de deur openzet voor opportunistisch, politiek gemotiveerd rentebeleid. Internationaal klonk gelijkaardige zorg; onder anderen de ECB‑president noemde de ontwikkelingen een serieus risico voor de VS en de wereldeconomie. Onder toenemende druk verlaagde de Fed op 17 september de rente met 0,25 procentpunt, maar Trump eiste verdere en grotere verlagingen.

Het conflict heeft de oude consensus heropend over de rol van centrale banken in democratieën. Traditioneel gelden centrale banken als technocratische hoeders van prijsstabiliteit — onafhankelijk om kortetermijnpolitieke verleidingen te weerstaan. Die opvatting is lang als bijna dogmatisch gezien binnen de economische wereld. Tegenstanders van die mythe betwisten echter dat onafhankelijkheid apolitiek of neutraal is. Historici en economen zoals Adam Tooze en Branko Milanović stellen dat centrale banken wel politiek handelen, maar niet democratisch verantwoording afleggen: ze nemen keuzes die grote economische belangen bevoordelen, terwijl die beslissingen buiten het bereik van kiezers en hun vertegenwoordigers vallen. Milanović beschouwt de historisch gegroeide onafhankelijkheid zelfs als een bewuste neoliberale strategie van ruim vijftig jaar terug om sleutelbesluiten weg te halen bij gekozen organen en zo kapitaalbescherming te institutionaliseren.

Voorbeelden uit recente crises illustreren die politieke aard. Tijdens de krediet- en eurocrisis oefende de ECB expliciete druk uit op regeringen en koppelde steun aan strikte hervormingen en bezuinigingen. Toen centrale banken in de nasleep van de crisis rentes naar nul duwden en grootschalig staatsobligaties, hypotheek- en zelfs bedrijfsobligaties opkochten, bleken die maatregelen winnaars en verliezers te scheppen: multinationals, huiseigenaren en obligatiehouders profiteerden het meest, terwijl huurders en het midden- en kleinbedrijf relatief achterbleven. Toezichthouders en onderzoeksinstellingen, waaronder de Bank for International Settlements en parlementaire commissies, stelden dat zulke programma’s de vermogensongelijkheid hebben vergroot. Daarmee verliezen monetaire instrumenten hun ogenschijnlijk neutrale karakter en krijgen ze duidelijke distributieve effecten — een wezenlijk politieke dimensie.

Diverse critici pleiten daarom voor meer democratische controle en herinrichting van besluitvorming rond geldcreatie. Éric Monnet stelt maatregelen voor zoals een Europees overlegorgaan waarin gekozen parlementariërs en economische instanties samen politieke afwegingen over monetaire besluiten maken, zonder de centrale bank direct onder druk te zetten. Politieke econoom Leah Downey gaat verder: zij wil periodieke herbeoordeling van centrale bankmandaten door regeringen, en meer zeggenschap van gekozen lichamen over waar nieuw gecreëerd geld naartoe stroomt. Downey gebruikt de beeldspraak van geld als water dat door monetair‑financiële pijpleidingen loopt: beleidsmakers moeten kunnen bepalen welke pijpen vernieuwd, welke omgeleid en welke gesloten moeten worden. Een tussenvorm zou de taken opsplitsen: technocraten bepalen de optimale geldhoeveelheid voor prijsstabiliteit, maar democratisch gelegitimeerde organen beslissen over de bestemming van dat geld.

Tegenstanders van verandering wijzen erop dat politieke inmenging gemakkelijk kan leiden tot kortzichtige, electorale stimulansen — precies wat onafhankelijkheid moest voorkomen. Voorstanders van de status quo vergelijken het binden van centrale banken met de mythe van Odysseus die zich aan de mast liet vastbinden om de Sirenen te weerstaan: een bindende afspraak om verleidingen te weerstaan. Critici vinden die vergelijking echter misleidend omdat Odysseus zich tijdelijk liet vasthouden en later de controle terugkreeg; centrale banken hebben die macht meestal permanent in handen gekregen.

De discussie die het ontslagdossier‑Cook heeft aangewakkerd, raakt zo aan fundamentele vragen: wie bepaalt over de geldhoeveelheid en de maatschappelijke bestemming van nieuw geld, welke instituties zijn daartoe het beste toegerust, en hoe kunnen democratische legitimiteit en professionele deskundigheid in evenwicht worden gebracht? Dat Trump de stappen niet neemt vanuit democratisch idealisme maar uit eigen politiek gewin — en dat zijn benoemingen hem dichter bij meer controle over monetair beleid brengen — toont juist waarom deze vragen nu scherp naar voren komen. Hoe wijdverbreid verandering zal zijn, is onduidelijk; de huidige controverse legt in elk geval bloot dat centrale bankonafhankelijkheid geen neutrale technocratische vanzelfsprekendheid is maar een institutionele keuze met grote politieke en sociale consequenties.