Troonrede: van brainstorm tot tekst op knispervrij papier
In dit artikel:
De Troonrede bestaat sinds 1814, toen prins Willem — een jaar later de eerste koning van het Koninkrijk — de rede in de Haagse Trêveszaal voorlas; sindsdien is het vaste prik op Prinsjesdag, op één uitzondering na: tijdens de Tweede Wereldoorlog ging de ceremonie niet door. Waar vroeger de vorst zelf de tekst opstelde, bracht de grondwetswijziging van 1848 een omslag: voortaan zijn ministers verantwoordelijk voor het regeringsbeleid en daarmee voor wat in de Troonrede wordt gezegd.
Het huidige schrijfproces begint ruim van tevoren. Premier en vicepremiers overleggen voor de zomer over inhoud en toon; met die richtlijnen verwerkt een speechschrijver van het ministerie van Algemene Zaken de kabinetsplannen, raadpleegt de Miljoenennota en spreekt met betrokken ministeries. Eind augustus of begin september ligt er een eerste concept, dat door de minister-president, de vicepremiers en daarna de ministerraad wordt besproken. De premier presenteert de bijna definitieve tekst aan de koning tijdens hun gesprek op maandagmiddag voorafgaand aan Prinsjesdag. Nadat redactie, taalcontrole door het Genootschap Onze Taal en vertalingen naar Engels, Frans en Duits zijn afgerond, krijgen onder anderen leden van het corps diplomatique op Prinsjesdag een gedrukt exemplaar.
De feitelijke invloed van de koning op de tekst is beperkt: kabinet en premier bepalen de inhoud, maar de koning kan vragen of suggesties hebben die achter de paleismuren met de minister-president worden besproken. Ook persoonlijke elementen komen in de rede terug — verwijzingen naar bezoeken, mijlpalen in het koningschap of ingrijpende gebeurtenissen zoals MH17 — maar die worden niet noodzakelijkerwijs door de vorst zelf op papier gezet; de persoonlijke noot kan net zo goed door het kabinet worden aangeleverd.
Een opvallend voorbeeld van politieke invloed betreft de slotzin met een zegenwens. Of een gebedswens in de afsluiting voorkomt hangt meer af van het belang dat de minister-president aan religieuze formuleringen hecht dan van de koning zelf. Onder sociaal-democratische premiers zoals Joop den Uyl en Wim Kok verviel die verwijzing naar God, terwijl andere premiers de traditionele slotzin lieten staan; de precieze bewoording wisselt.
Voor burgers is het mogelijk de vergadering bij te wonen, maar het aantal plaatsen is beperkt en er geldt een lange wachtlijst van ongeveer zeven jaar; wie op de lijst staat moet de aanmelding jaarlijks bevestigen. Praktische details: de tekst die de koning voorleest wordt op speciaal geruisloos papier gedrukt zodat het omslaan van de bladzijden geen sprake van ritsel oplevert.