Tien jaar decentralisatie: „Je kunt niet zeggen dat het een enorm succes is"
In dit artikel:
Sinds de decentralisatie van 2015 liggen de Wmo, de Participatiewet en de Jeugdwet bij gemeenten; het idee was dat lokale overheden dichter bij mensen staan en beter maatwerk kunnen leveren, waarbij eigen netwerk en zelfredzaamheid worden gestimuleerd en kosten dalen. Advocaat Renske Imkamp (De Graaf aan de Kade) stelt dat die aanpak gemeenten in een lastig parket brengt en de beleidsruimte te groot is geworden. Cliënten ervaren dat als onrechtvaardig: dezelfde hulpverlening kan per woonplaats sterk verschillen — zo kan iemand met een spierziekte in de ene gemeente wél tienduizenden euro’s voor een aangepaste auto krijgen en in een andere niets. Een VN-comité noemde die verschillen vorig jaar onaanvaardbaar.
Imkamp benadrukt dat de Wmo inwoners recht geeft op voorzieningen die deelname en zelfredzaamheid mogelijk maken, maar dat gemeenten veel vrijheid hebben in de invulling. Dat leidt tot uiteenlopende beslissingen over bijvoorbeeld vergoedingen voor rolstoelbussen en de vraag wanneer hulp door een mantelzorger afdoende is. Gemeenten hanteren uiteenlopende normen; sommige vinden dat tien uur onbetaalde zorg per week acceptabel kan zijn, terwijl anderen dat al snel als ontoereikend zien.
Vijf jaar na de invoering concludeerde het Sociaal en Cultureel Planbureau al dat de beloofde korte lijntjes niet zijn gerealiseerd: er blijft een ingewikkeld stelsel van actoren en regelingen bestaan. Imkamp pleit daarom voor strakkere wettelijke kaders en helder omschreven criteria, zodat gelijkheid en voorspelbaarheid tussen gemeenten beter gewaarborgd worden.