Thomas Heerma van Voss: 'Sommige schrijvers kunnen alleen in hoofdletters over Literatuur praten'

maandag, 24 november 2025 (15:15) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

In het voorjaar van 2022 stuitte Thomas Heerma van Voss in het archief van het Haagse Literatuurmuseum op een zelfportret van Rudolf Geel uit 1977. Die vondst leidde hem naar een vergeten project van het literaire tijdschrift De Revisor: in 1977 lieten ongeveer tachtig schrijvers zich portretteren. Heerma van Voss nam contact op met de nog levende portretteerders (achttien) en bezocht hen voor een reeks gesprekken die verschenen onder de titel De prullenmand heeft veel plezier aan mij. Tegelijkertijd publiceerde hij de roman Het archief, ook een reflectie op het kantelen van de literaire wereld.

De gesprekken draaien om twee vragen: wat blijft er over wanneer een literaire periode verdwijnt, en hoe blikken makers van die tijd — nu op leeftijd — op hun eigen werk en op veranderingen in het literaire veld? Heerma van Voss vond geen eenduidig antwoord, maar juist veelvoudige stemmen: sommige oud‑schrijvers relativeren en blijven hartstochtelijk bij hun vak, anderen reageren cynisch of nostalgisch omdat zij een tijd van relatief grote maatschappelijke erkenning van literatuur hebben gekend. Hij benadrukt dat er geen directe samenhang was tussen hoeveel iemand nog publiceert en de mate van optimisme over het heden.

Een terugkerend thema is heimwee: veel geïnterviewden voelen verlangen naar een periode van voorspoed en vanzelfsprekende aandacht voor boeken. Maar Heerma van Voss wilde niet alleen focussen op verval. Hij verwerkte de interviews tot één boek om die tegenstrijdige herinneringen naast elkaar te zetten en het menselijke, vaak blijvende liefdevolle engagement met schrijven te tonen — in plaats van een eendimensionaal verhaal over aftakeling. Voorbeelden in de gesprekken lopen uiteen: Mensje van Keulen blijkt serieus én luchtig over vroeger te kunnen spreken; Jan Siebelink is, ondanks fysieke aftakeling, gericht op wat nog mogelijk is; H.C. ten Berge uitte nog bezorgdheid over jonge debutanten.

Heerma van Voss ziet zijn project ook als zelfonderzoek. Opgegroeid in de jaren negentig is hij door de nalatenschap van eerdere decennia gevormd, en zijn achtergrond als recensent van popmuziek (voor onder meer De Groene Amsterdammer) beïnvloedt zijn benadering: zowel bij muziek als bij boeken zoekt hij naar lagen, herkomst en plaatsing van het werk. Een ontroerend moment tijdens de interviews was zijn gesprek met Cees Nooteboom op Menorca, waarin Nooteboom het leven en werk van zichzelf in perspectief plaatste — een voorbeeld van zelfrelativering die Heerma van Voss bewondert.

Het contactleggen verliep niet altijd vlot; na jarenlange pogingen bereikten hij uiteindelijk nog Jan Kal en Nooteboom. Een schrijver die hij graag nog had gesproken, maar niet kon, is Willem Frederik Hermans. In het stuk reflecteert Heerma van Voss ook over literaire erfenis: hij verwacht niet dat hele oeuvres overeind blijven, maar wel dat specifieke boeken de tijd kunnen doorstaan; hij noemt een aantal tijdgenoten en titels die volgens hem duurzaam zijn.

Kortom: De prullenmand heeft veel plezier aan mij is geen klaagzang over verval, maar een collage van herinneringen en houdingen die toont hoe literatuurlevens zich blijven manifesteren, ook als maatschappelijke omstandigheden veranderen.