'The White House effect' maakt pijnlijk duidelijk waarom we nog altijd klimaatconferenties (moeten) houden
In dit artikel:
Een nieuwe documentaire, The White House Effect (Actual Films, te zien op Netflix), reconstrueert met archiefbeelden hoe politieke keuzes, bedrijfsbelangen, de media en persoonlijke gedragsdynamiek samen hebben bijgedragen aan het decennialange uitstel van effectieve klimaatoplossingen. De maker reist in tijd en ruimte van de jaren ’70 tot nu en legt uit waarom het probleem technisch simpel is — minder fossiel verbranden betekent minder opwarming — maar politiek en maatschappelijk buitengewoon hardnekkig blijft.
Wie: centrale actoren zijn Amerikaanse presidenten (van Jimmy Carter tot Donald Trump), medewerkers van de fossiele-industrie, betaalde sceptische wetenschappers, journalisten en gewone burgers. Wat: de film toont dat beleidskeuzen op het Witte Huis-niveau enorme gevolgen hadden. Carter zette in op zuinigheid en plaatste zonnepanelen op het dak; opvolger Reagan demonteerde dat beleid en sneed in subsidies voor zonne-energie. George H.W. Bush, die in zijn campagne nog milieuwoordvoering gebruikte, blokkeerde in 1992 op de VN-top in Rio belangrijke afspraken. Zijn zoon trok de VS later terug uit het Kyoto-protocol; Trump deed hetzelfde met het Parijsakkoord. Tegelijk mobiliseerde de olie- en steenkoolindustrie een georganiseerde desinformatiecampagne, met gefinancierde wetenschappers en zorgvuldig georkestreerde mediaoptredens die het publiek het gevoel gaven dat klimaatwetenschap een politiek meningsvraagstuk was.
Wanneer/waar: de film behandelt gebeurtenissen vanaf de jaren ’70 (energiecrisis, Carter) via de VN-top in Rio (1992), het Kyoto- en Parijs-debat, tot de hedendaagse politieke terugslag. Veel materiaal is Amerikaanse geschiedenis, maar de gevolgen zijn mondiaal: technologische kansen (zoals zonnepanelen) kwamen later uit China omdat Amerikaanse investeringen werden teruggeschroefd.
Waarom: vier kernvragen sturen de film. Wat als leiders anders hadden gekozen? Wat als technologische aanpakken — denk aan Carters panelen — continu waren doorgezet? Wat als de media de systematische misleiding hadden ontmaskerd in plaats van academisch gelijkgewicht te geven aan goed gefundeerde en gekochte stemmen? En hoeveel tijd hadden we werkelijk gehad om stapsgewijs te schakelen? De documentaire laat zien dat economische cycli, politieke korte termijnbelangen en collectieve afwachtende houdingen (niet “ik alleen” willen veranderen) grootschalige verandering hebben vertraagd.
De film legt ook een verantwoordelijkheid bij journalisten: door ‘false balance’ en onvolledige duiding werd publiek vertrouwen en urgentiebesef ondermijnd. Tegelijk onderstreept het portret dat de lobbykracht van de fossiele sector en politieke keuzes van enkele presidenten structurele gevolgen hebben gehad, waardoor technologische voorsprong (zoals Amerikaanse zonne-innovatie) in handen van anderen terechtkwam.
The White House Effect is geen alternatieve geschiedenis; het is een genealogie van beslissingen en strategieën die decennialang de snelheid van klimaatbeleid bepaalden. Voor wie naar een verklaring zoekt waarom vooruitgang traag gaat, biedt de documentaire een korte, pijnlijke les: het probleem is technisch oplosbaar, maar politiek en sociaal complex — en tijd, zo stelt de film, is het schaars geworden.