Stop met het faciliteren van de in de islam ingebouwde zelfsegregatie
In dit artikel:
In 2023 identificeert circa 6 procent van de Nederlanders zich als moslim, ongeveer 1 miljoen mensen. Prognoses wijzen erop dat dit aantal tegen 2050 zal groeien tot 3 à 4 miljoen, wat 15 tot 20 procent van een geschatte Nederlandse bevolking van 20 miljoen zou vormen. Deze groei betekent dat vrijwel de volledige bevolkingsaanwas uit moslims zal bestaan. Terwijl de Nederlandse overheid voor tal van toekomstgerichte doelstellingen beleid ontwikkelt—zoals klimaatneutraliteit, onderwijsniveau, concurrentievermogen en gezondheidszorg—is er geen beleid geformuleerd over de verwachte groei van de islamitische gemeenschap. Er ontbreken streefcijfers, subsidies of bewustwordingscampagnes met betrekking tot dit onderwerp.
De afwezigheid van beleid heeft twee onderliggende misvattingen: ten eerste wordt aangenomen dat immigratie van moslims louter toeval is, en ten tweede dat religie erfelijk overdraagbaar is via de familie. Dit laatste is volgens de auteur een oud misverstand; religieuze overtuigingen worden niet vanzelfsprekend doorgegeven, zoals ook in het christendom wordt benadrukt door het doopritueel waarbij de persoonlijke keuze centraal staat. De islam daarentegen beschouwt iemand als moslim vanaf de geboorte, via rituelen waarbij de vader een bepalende rol speelt en afvalligheid zwaar gestraft wordt.
Deze ingezette zelfsegregatie is inherent aan de islamitische leer, waarbij strengere normen heersen over maatschappelijke inrichting en identiteit, wat leidt tot culturele afzondering. Het fenomeen is niet nieuw; historisch weigerden groepen zoals de Spaanse Morisken zich te assimileren, wat leidde tot hun uitzetting in de zeventiende eeuw. Sinds de opkomst van Islamitische republieken en fundamentalistische bewegingen in de late twintigste eeuw is de relatie tussen islam en het Westen verder gespannen geraakt, met geweld en ideologische conflicten als gevolg. Westers militair ingrijpen, met name door Israël tegen Hamas en Hezbollah, reageert op deze bedreigingen, terwijl het Westerse ideologische antwoord beperkt blijft.
In Europa is het integratiebeleid grotendeels losgelaten en vervangen door ‘appeasement’, wat binnen de moslimgemeenschappen juist orthodoxere opvattingen en culturele isolatie versterkt. Dit wordt mede gefaciliteerd door publieke instituties die tegemoetkomen aan islamitische gebruiken, zoals het organiseren van iftar-maaltijden door politie, hoofddoekjes in publieke functies, gebedsruimtes en speciale maaltijden in scholen en ziekenhuizen. Tegelijkertijd bestaat er een terughoudendheid om de islam kritisch te benaderen uit angst om respect te schenden. De auteur pleit daarom voor het afschaffen van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht, dat groepsbelediging verbiedt en volgens hem kritiek op religie belemmert. Vrijheid van godsdienst en meningsuiting moeten behouden blijven en kinderen moeten vrij zijn én gestimuleerd worden om zelf hun geloofskeuzes te maken, zonder onkritische indoctrinatie.
Kortom, de groei van de islamitische gemeenschap in Nederland wordt maatschappelijk en politiek nauwelijks besproken of beleidsmatig onderkend, ondanks de grote impact op de samenstelling en identiteit van het land in de nabije toekomst. Tegelijkertijd stelt de auteur dat het huidige beleid en de maatschappelijke omgang met de islam bijdragen aan verdere segregatie en orthodoxie, en dat een open, kritische dialoog essentieel is voor een vrije en democratische samenleving.