Sport en bewegen in de verkiezingsprogramma's: van zwemlessen tot snelfietsroutes
In dit artikel:
De Tweede Kamerverkiezingen van 29 oktober 2025 staan niet in het teken van sport op de televisiedebatten, maar in de verkiezingsprogramma’s spelen sport, bewegen en preventie wél een rol. Voor professionals in de sector biedt die inhoud een aanwijzing voor het toekomstig overheidsbeleid. Een opvallende conclusie: partijen zijn vaker eensgezind over concrete punten dan vroeger, met zwemvaardigheid als koplopend onderwerp.
Zwemles voor alle kinderen is uitgegroeid tot een breed gedeeld uitgangspunt. Links (SP, Volt, Partij voor de Dieren, GroenLinks-PvdA) en een aantal rechtse partijen (PVV, SGP, JA21) pleiten voor schoolzwemmen of een financiële regeling om lessen toegankelijk te maken. SGP wil bijvoorbeeld een zwemlesbonus van 1.000 euro voor vierjarigen; GroenLinks-PvdA ziet het behalen van diploma A als basisvoorziening waar gemeenten bij moeten helpen. SP en SGP leveren de meest concrete voorstellen overall (sportpas voor jongeren, zwemlesbonus).
De programma’s reflecteren ook in sterke mate thema’s die belangenorganisaties steeds benadrukken. NOC*NSF, KNVB, Platform Ondernemende Sportaanbieders en andere partijen voeren onder meer met de campagne “Sport gaat niet vanzelf” aan dat gericht investeren in bewegen noodzakelijk is. De NL Sportraad adviseerde al eerder om doelgerichte investeringen te koppelen aan preventie en lokaal aanbod.
Gezondheid en preventie vormen een veelgenoemd kader: partijen willen bewegen stimuleren als middel om gezondheidsproblemen (zoals overgewicht) terug te dringen en leggen de nadruk op preventie buiten de zorg. D66 spreekt van streven naar “de gezondste generatie ooit” en wil preventiedoelen borgen, terwijl D66 en NSC ook pleiten voor programmatische en wettelijke ingrepen om gezondheid te bevorderen.
Op het vlak van kansengelijkheid en inclusie tonen de meeste partijen zich solidair: aandacht voor mensen met een beperking, lage inkomens en jeugd komt breed terug. De visie op specifieke inclusievraagstukken verschilt wel: Volt zet in op meer anti-discriminatiebeleid en gelijke aandacht voor vrouwen- en parasport op de publieke omroep en wil inclusie van transvrouwen in de topsport; andere partijen zoals BBB en PVV nemen daartegenstand in. Partijen als VVD en PvdD benadrukken respectievelijk harde aanpak van racistische en homofobe uitingen en sancties bij discriminerende spreekkoren.
Ruimtelijke keuzes en actieve mobiliteit krijgen eveneens aandacht. Bij grootschalige woningbouw eisen veel partijen dat nieuwe wijken bereikbaar én beweegvriendelijk zijn. Vrijwel alle partijen pleiten voor betere fietsinfrastructuur en snelfietsroutes; ChristenUnie noemt concreet jaarlijks 200 miljoen euro voor verkeersveiligheid en fietspaden. Lokale sportvoorzieningen, buurtsportcoaches en speelvelden worden door uiteenlopende partijen als essentieel voor bewegen in de buurt gezien.
Samengevat zijn echte verschillen beperkt tot de mate van concrete ambitie en enkele principiële stellingen. SP en SGP leveren de meest tastbare voorstellen; D66 en NSC denken in systeemwijzigingen en nationale programma’s. Enkele partijen (DENK, PVV, JA21, FvD) besteden weinig aandacht aan sport in hun programma’s. Praktische context: de regering heeft kort tevoren al besloten het lage btw-tarief van 9% op sport te handhaven, waardoor dat discussiepunt grotendeels van de politieke agenda is. Tot slot wijzen voorstanders erop dat relatief beperkte investeringen in sport en bewegen grote zorgkosten kunnen besparen — een argument dat weerstand en prioritering in coalitieonderhandelingen kan beïnvloeden.