Scifi-schrijver Cory Doctorow weet hoe we de verloedering van het internet kunnen tegengaan
In dit artikel:
Cory Doctorow — Canadese scifi-auteur en tech-criticaster — waarschuwt dat een handvol gigantische techbedrijven gebruikers vastzet op achteruitgaande platforms. Zijn jeugd met een teletype en later een Apple II voedde niet alleen zijn liefde voor computers, maar ook zijn gevoel voor de maatschappelijke consequenties van technologie. Als schrijver van onder meer Little Brother en het essayistische The Internet Con pleit hij vooral voor juridische oplossingen: antitrust en hervorming van auteursrecht en patentrecht zijn volgens hem de weg om “Big Tech” te breken.
Doctorow introduceerde het begrip enshittification (platformverloedering) om het patroon te beschrijven waarbij aantrekkelijke start-ups, zodra ze critical mass bereiken, hun diensten verslechteren. Eerst lokken ze gebruikers met sociale beloftes; daarna sturen algoritmes op ophef en advertenties, groeit datavergaring en desinformatie, en blokkeren netwerkeffecten overstapmogelijkheden. Het gevolg: slechte dienstverlening maar hoge afhankelijkheid.
Als illustratie noemt hij Elon Musks transformatie van Twitter tot X. De nieuwe eigenaar blokkeerde automatische tools die migrerende gebruikers zichtbaar en vindbaar maakten op alternatieve netwerken zoals Mastodon en Bluesky — precies de tactiek om leegloop te voorkomen. Volgens Doctorow is zo’n strategie exemplarisch: monopolisten maken overstappen technisch en sociaal onaantrekkelijk.
Zijn politieke recept is duidelijk: interoperabiliteit verplichten. Net zoals je je telefoonnummer behoudt bij wisseling van provider, zou je contact met vrienden moeten kunnen blijven houden als je van sociaal netwerk verandert. Technisch is dat haalbaar; computers zijn in essentie universeel programmeerbaar. Juridisch afdwingen van zulke open standaarden zou de overstapdrempel wegnemen en concurrentie mogelijk maken.
De oorsprong van het probleem situeert Doctorow deels in decennia van deregulering vanaf de Reagan-jaren, gecombineerd met de alomtegenwoordige digitalisering, waardoor macht zich concentreerde in relatief weinig bedrijven. Pogingen om platforms te vragen vrijwillig te modereren faalden: ze moesten gebruikers gedrag controleren om haat en misinfo tegen te gaan, wat privacy in de weg staat, en ze gebruikten die macht ook om concurrentie te blokkeren.
Toch is er beweging. In de afgelopen jaren zijn er stevige antimonopolie-initiatieven in EU, VS, Canada, VK en zelfs China. Doctorow noemt voorbeelden van gevestigde, rijke spelers die tegen superrijken optreden, en verwijst naar juridische successen zoals rechtszaken rond app-winkels. In Europa bevatten nieuwe wetten expliciet strengere interoperabiliteitsregels die, als ze goed gehandhaafd worden, platforms kunnen dwingen overstappers niet te dwarsbomen.
Hij waarschuwt echter voor selectief politiestaatgedrag: in de VS gebruiken politieke elites soms antitrust als politiek wapen, en bedrijven zoeken politieke bescherming. Daarom is stevige, consistente wetgeving en handhaving cruciaal. Ook pleit hij dat het legaal moet zijn om barrières te omzeilen: ethische hackers en onafhankelijke technici die systemen onderzoeken, riskeren nu soms vervolging via auteursrechtclaims — zoals in het beschreven geval van de Poolse treinfabrikant Newag, die onderzoekers aanklaagde nadat zij gevaarlijke digitale ‘boobytraps’ aan het licht brachten.
Doctorow stelt dat de oplossing minder draait om het demoniseren van individuele tech-leiders en meer om het aanpakken van de politieke en economische structuren die macht concentreren. Zijn optimisme rust op de technische kant: de oorspronkelijke democratische belofte van internet leeft nog onder de oppervlakte en kan, mits juiste wetten, weer opengemaakt worden. Concurrentie zou betere diensten opleveren, gebruikersmacht herstellen en platformverloedering tegenhouden.