Scholen die een gezonde maaltijd aanbieden: het is goed voor kind en ouders. Waarom gebeurt dat in Nederland nog zo weinig?
In dit artikel:
Op basisschool De Schakel in Utrecht bereiden ouders, vrijwilligers en staf elke ochtend honderden broodjes en bakjes snackgroente voor de 260 leerlingen; de school kiest ervoor iedereen dezelfde lunch te geven om stigma te voorkomen. Dit beeld illustreert een bredere ontwikkeling: sinds 2023 loopt in Nederland het door de overheid gefinancierde Programma Schoolmaaltijden (in samenwerking met het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis) dat honger onder scholieren wil bestrijden en gezonde voeding op scholen wil stimuleren. Scholen kunnen kiezen tussen directe voedselverstrekking of een maandelijkse boodschappenkaart voor ouders met lage inkomens; veel scholen geven de voorkeur aan universele maaltijden of subsidies om voedsel te verstrekken, juist om kinderen niet te onderscheiden.
De urgente aanleiding ligt in de afgelopen jaren: de coronapandemie, de oorlog in Oekraïne en de hoge inflatie deden armoede en voedselonzekerheid toenemen. In september 2022 leidde het flauwvallen van een hongerig kind in Rotterdam tot een breed maatschappelijk debat. Sindsdien meldden scholen massaal behoefte aan voedselhulp; meer dan 2400 scholen doen inmiddels mee aan het programma. Voor scholen met ten minste dertig procent ouders met een laag inkomen zijn er subsidies beschikbaar; scholen kunnen tot ongeveer 9 euro per week per leerling aanvragen om maaltijden te organiseren.
Internationaal worden schoolmaaltijden gezien als meer dan hongerbestrijding: ze bevorderen gezondheid, leren duurzame eetgewoonten, versterken lokale voedselketens en hebben emancipatoire effecten, met name voor vrouwen omdat schoollunches zorgtaken en tijdsdruk verminderen. Wereldwijd ontvangen nu zo’n 466 miljoen leerlingen een schoolmaaltijd; de School Meals Coalition telt 112 landen die samenwerken om toegang en duurzaamheid te vergroten. Toch bleef Nederland lange tijd buiten deze trend door politieke en culturele factoren: historisch verzet van liberalen en confessionelen, verzuiling en genderpolitiek hielden een nationaal schoolvoedingsbeleid tegen.
Praktische en inhoudelijke knelpunten tekenen de huidige toepassing. De inhoud van wat scholen aanbieden verschilt sterk: het Jeugdeducatiefonds geeft richtlijnen, maar laat scholen veel vrijheid—sommigen verzorgen dagelijkse warme maaltijden, anderen gebruiken geld voor incidentele voedselpakketten of traktaties. Voedingsdeskundigen waarschuwen dat individuele keuzevrijheid alleen niet volstaat: commerciële prikkels, prijsstelling en gebrek aan kookvaardigheden leiden vaak tot makkelijke, ongezonde keuzes. Jaap Seidell pleit daarom voor kwaliteitseisen: volkorenproducten, voldoende groente en fruit, geen toegevoegde suikers of ultrabewerkte vetten.
Tijd en organisatie vormen een ander probleem. Sinds 2006 hebben veel basisscholen de traditionele lange lunch geschrapt; in veel lokalen is nog maar vijftien minuten om te eten. Dat dwingt ouders en scholen naar snel hanteerbare, vaak minder voedzame maaltijden en zorgt ervoor dat kinderen soms hun brood voor de klas voor een scherm opeten. Dit staat haaks op internationale voorbeelden (Zweden, Japan, Brazilië) waar schoolmaaltijden pedagogisch worden ingezet: samen eten, koken en voedseleducatie zijn onderdeel van het leerproces.
De kosten van een landelijk, universeel programma zijn substantieel maar variabel afhankelijk van model en organisatie. Een Deloitte-studie schat externe catering voor alle Nederlandse basisscholen op circa 1 miljard euro per jaar (3,75 euro per maaltijd). Scholen die zelf taken als logistiek en uitgifte opvangen, kunnen veel goedkoper uitkomen: De Schakel draait een lunch voor ongeveer 1,20 euro per leerling dankzij vrijwilligerswerk. Enquêtes tonen dat ouders gemiddeld bereid zijn maximaal 1,75 euro per maaltijd bij te dragen; daarmee zou de overheidsbijdrage voor een universeel programma naar schatting tot ongeveer een half miljard euro per jaar dalen. Voorstanders noemen schoolmaaltijden een investering met lange-termijnrendement: betere gezondheid, meer concentratie en uiteindelijk lagere zorgkosten.
Tegelijk is er vrees voor commercialisering: de markt, geschat op minstens één miljard euro, trekt particuliere aanbieders en multinationale cateraars aan. In andere landen leidde dat soms tot schoolvoeding met veel ultrabewerkt, goedkoop calorieënvoer. Sommigen pleiten daarom voor sterke publieke financiering en regels (bijvoorbeeld het aanpakken van schadelijke marketing of het inzetten van opbrengsten van 'zondebelastingen' voor schoolvoeding).
De administratieve en beleidsmatige inrichting laat te wensen over. Subsidies zijn versnipperd, tijdelijk en vaak per kalenderjaar, wat voor scholen onzekerheid en veel bureaucratie betekent — de zogenoemde ‘subsidiespaghetti’. Daardoor kunnen programma’s ongelijk uitgezet worden: scholen met meer middelen of betrokken ouders halen meer uit de beschikbare kansen, terwijl kwetsbare scholen afhangen van loting en incidentele potjes. Critici wijzen erop dat liefdadigheidsinitiatieven structurele inkomensproblemen maskeren en eerder pleisters plakken dan diepere oplossingen bieden.
Er zijn ook tastbare successen: het Jeugdeducatiefonds meldt dat 90 procent van deelnemende scholen minder hongerige kinderen ziet, en scholen als Talita Koemi gebruiken gelden voor kooklessen en pedagogische projecten waarin leerlingen niet alleen eten maar ook leren over koken, meten, proeven en samenwerken. Voorstanders zoals Jos Lutterman (Stichting LunchMaatjes) benadrukken dat met voldoende politieke wil en financiering gezonde schoolmaaltijden breed kunnen slagen.
Kortom: schoolmaaltijden in Nederland zijn in opkomst en tonen uiteenlopende effecten — van directe verlichting van honger en verbetering van schoolklimaat tot uitdagingen rond financiering, kwaliteitsnormen, tijdsdruk en toenemende marktpartijen. De centrale vraag blijft of en hoe de overheid structureel wil investeren om ongelijkheid te verminderen, commerciële invloed te beperken en voedseleducatie en eetmomenten pedagogisch in te bedden in het onderwijs.