Ronald van Raak: modern, devoot en sociaal
In dit artikel:
Ronald van Raak groeide op in het Brabants dorp Hilvarenbeek als zoon van een vrachtwagenchauffeur en een huisvrouw. Na vwo-opleiding aan het St. Oduphuslyceum studeerde hij maatschappijgeschiedenis en filosofie in Rotterdam en specialiseerde zich in ideeëngeschiedenis. In 2001 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam met een proefschrift over negenti-eeuws conservatisme in Nederland. Landelijke bekendheid verwierf hij als parlementariër voor de Socialistische Partij; hij zat achttien jaar in Eerste en Tweede Kamer en nam op 30 maart 2021 afscheid van de Kamer. Als spreker viel hij op door gepassioneerde, goed onderbouwde betogen, bijvoorbeeld over bescherming van klokkenluiders en relaties met de Antillen. Bij zijn afscheid nam hij een portret van Erasmus mee als symbool voor zelfrelativering in de politiek.
Sinds begin dit jaar is Van Raak hoogleraar "filosofie in Nederland" (leerststoel erasmiaanse waarden) aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Vanuit die leerstoel houdt hij zich bezig met vragen over de functie en waarden van de universiteit: wat is academisch onderwijs en onderzoek waard, en hoe gaan universiteiten om met druk vanuit de markt en bureaucratie? Van Raak voert in dat kader het debat over vrijheid van meningsuiting in academische context en geeft kritiek op practijken die volgens hem de universitaire vrijheid beperken, zoals drang naar zogeheten safe spaces die bepaalde theorieën of woorden uitsluiten. Zijn stelling is dat universiteiten juist plekken moeten zijn waar meningen en overtuigingen vrij uitgedaagd mogen worden en waar fouten mogen worden gemaakt en geleerd.
Historische en religieuze thema’s behoren tot zijn onderzoeksinteresse. Hij publiceerde recent Het begon in Deventer. De waarden van de Moderne Devotie, waarin hij de intellectuele invloed van Geert Grote en de broeders des gemenen levens herwaardeert. Van Raak betoogt dat de Moderne Devotie, vaak kleinachtend beoordeeld, wel degelijk sporen nalaat in het denken van latere humanisten zoals Erasmus — niet zozeer in nederigheid maar in het aanzetten tot zelfreflectie en maatschappijkritiek. Hij benadrukt ook het belang van vrouwen binnen die beweging en de kritiek op prestigieuze, geldverslindende projecten.
Over religie stelt Van Raak zich als gelovig en cultureel katholiek op. Hij heeft weinig binding met het institutiegerichte kerkelijk leven, maar verzet zich tegen het harde atheïsme: de ontkenning van God acht hij onzinnig omdat je dat niet met zekerheid kunt weten. Zijn beeld van God neigt naar een Spinozistische invulling — een immanente kracht in alles die je aanzet tot deugdzaam leven — en hij ziet Bijbelse verhalen vooral als traditie die inzichten geven over menselijke zwaktes, liefde en hoop. Hij maakt zich zorgen over ontkerkelijking, maar ziet dat religieuze behoefte in kleine rituelen en lokale devotie (zoals kapelletjes met bloemen en briefjes) voortleeft, ook wanneer kerkdiensten leeg raken.
Terugblikkend op zijn politieke loopbaan zegt Van Raak dat hij geen heimwee heeft naar het Kamerwerk; hij bekijkt het politieke bedrijf nu van een afstand en let ook op non-verbale en theatrale aspecten die hij tijdens zijn actieve jaren minder opmerkte. Hij bekritiseert praktijken die de democratie uithollen — zoals feiten verdraaien, roepen voor de beeldvorming of stelselmatig lekken — en is kritisch over de wisselwerking tussen media en politiek: journalisten die Kamerleden aansturen en anonieme wedervragen gebruikt als schijnwaarheid noemt hij problematisch. Als politicus adviseert hij bescheidenheid, het kiezen van je strijd, en terughoudendheid ten aanzien van sociale media; het vermijden daarvan gaf hem ruimte voor inhoudelijke diepgang.
Van Raak roemt in gesprekspartners politici die handelen vanuit vaste principes, en geeft aan dat samenwerken over ideologische grenzen vaak vruchtbaarder is dan met partijen die vooral op de wind van de dag meewaaien. Zijn stijl kenmerkt zich volgens oud-collega’s door hoffelijkheid, zorgvuldigheid en het vermogen om ook principiële tegenstanders te blijven bevragen en begrijpen.