Robin Kester biedt een toevluchtsoord - Campra's koorddans tussen rouw en hoop
In dit artikel:
Robin Kester schiet op haar tweede plaat Dark Sky Reserve muzikaal de stratosfeer in: haar stem klinkt nog lichter en ongrijpbaarder, de arrangementen zijn wolkig, etherisch en rijk aan galm. Toch bieden steeds subtiele ankers houvast—heldere pianoklanken in de opening, repeterende motieven of onderstromen van strijkers—waardoor melodieën richting krijgen en de luisteraar niet zomaar wegdrijven. Een droog, ploppend basgeluid roept het Franse duo Air op en functioneert als gronding in nummers als “An Hour Per Day” en “The Daylight”; de drums blijven scherp gedefinieerd met felle snaretikken temidden van de luchtige soundscapes. Tempo’s zijn ingetogen, tussen loom en wiegend, waardoor de liedjes rondom de luisteraar deinzen terwijl instrumentale vergezichten opdoemen achter Kesters romige, koesterende zang.
Kester bouwt voort op het succes van haar debuut Honeycomb Shades (2023), dat in Nederland veel lof kreeg. Waar dat album werd geproduceerd door Marien Dorleijn, levert op Dark Sky Reserve producer Ali Chant (Bristol) de samenhangende klankkleur, en draagt Adrian Utley (Portishead) mistige, geheimzinnige gitaarpartijen bij. Titel en sfeer verwijzen naar het begrip “dark sky reserve” — een plek waar de hemel donker en helder blijft — wat hier als metafoor dient voor helderheid gevonden in duisternis en als toevluchtsoord. Kester schreef de nummers na een persoonlijk moeilijke periode; de teksten vormen een aaneenschakeling van kleine scenes (rijden door graslanden, naar een feestje, zwart-witfilms) en behandelen thema’s als zelfbegoocheling en twijfel in eenvoudige, directe bewoordingen. Ze sluit aan bij een hedendaagse Nederlandse stroming waarin artiesten (zoals Remy van Kesteren, Eefje de Visser, Amber Arcades) uit compacte muzikale ingrediënten subtiele, gelaagde bouwwerken maken — plekken van troost voor maker én luisteraar.
In een tweede besprekend stuk wordt een opname van André Campra (1660–1744) onder leiding van William Christie en Les Arts Florissants belicht: het Requiem naast het latere Miserere. Campra, eeuwenlang verwaarloosd totdat begin jaren zeventig zijn barokrepertoire herontdekt werd, levert hier twee werken waarin nederigheid en existentiële vragen centraal staan. Christie (nu tachtig) en zijn ensemble brengen deze religieuze muziek met bevlogenheid en verbeeldingskracht; het Requiem ademt tederheid en afstand van de dreigende “Dies Irae”-retoriek (vergelijkbaar met Fauré), en balanceert rouw en hoop. Het Miserere, geschreven na een periode van verbanning uit de Notre Dame vanwege Campra’s operawerk, klinkt dramatischer en toont de sporen van zijn theatrale verleden. Door beide werken naast elkaar te leggen ontstaat een rijk contrast: het collectieve bidden voor overledenen tegenover de individuele gewetensvraag—een menselijk, ontroerend portret dat Christie en Les Arts Florissants overtuigend verklanken.