Reizigers bespotten al jaren dit 'lelijke' station, maar ontwerper blijft trots: 'Het past bij Lelystad'
In dit artikel:
Station Lelystad, ontworpen in 1988 door László Vákár en Peter Kilsdonk, is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangewezen als rijksmonument — tot opluchting van de makers, maar tot verdeeldheid onder reizigers. Het gebouw valt op door felle kleuren (rood, blauw, groen, wit) en zichtbare constructie-elementen; sommige bezoekers vinden het “lelijk” en geven de voorkeur aan klassieke negentiende-eeuwse stations, terwijl anderen de ruimte en lichtinval prijzen. Vákár omschrijft het zelf als “kleurrijk, veel licht en veel ruimte”.
Veel van de opvallende elementen hebben een praktische achtergrond. De rode buizen zijn geen decoratie maar een goedkoop en efficiënt bouwsysteem: ze vormen de draagconstructie voor het volledig glazen dak en maakten de realisatie van het station financieel haalbaar. Het glas zorgt voor veel daglicht, betere zichtbaarheid en minder wind op de perrons — nuttig in de open polder — en draagt ook bij aan een gevoel van veiligheid. Kleine, slimme details zitten overal: palen combineren dakdraagsysteem, bankje en regenafvoer in één, en een zogenaamde “vlinderdaskolom” met scharnieren compenseert uitzetting bij hitte zodat het dak niet zou verzakken.
Het station kreeg kort na opening internationaal erkenning met de Brunel Award van 1989 voor beste station van de wereld. In 2011 voerde architect Tjerk van de Lune aanpassingen door: de overkapping werd uitgebreid en akoestische panelen verbeterden de geluidskwaliteit. NS had plannen om een kunstwerk in de hal te verwijderen omdat het voor opstoppingen zou zorgen, maar die sloop is uitgesteld: de RCE gaf het kunstwerk voorbescherming, waarmee ook dat onderdeel voorlopig blijft behouden.
De aanwijzing tot rijksmonument onderstreept dat erfgoedwaarde niet alleen over schoonheid gaat maar ook over representatie van een bouwstijl en tijdsgeest — in dit geval het postmodernisme van de jaren tachtig. Zowel Vákár als Van der Lune zijn trots dat hun werk nu beschermd wordt; beiden herkennen tegelijk de kritische reacties van het publiek. De status brengt bescherming en beperkingen met zich mee voor toekomstige wijzigingen, en zet de discussie voort over hoe moderne, uitgesproken architectuur in het Nederlandse erfgoedbeeld past.