Rechtsstaat onder vuur: hoe PVV, VVD en BBB de fundamenten aantasten
In dit artikel:
De verkiezingsprogramma’s van BBB, PVV en VVD zetten volgens de auteur concrete stappen die de Nederlandse rechtsstaat kunnen verzwakken. Centraal staat het beeld van partijen die daadkracht beloven, maar daarbij fundamentele waarborgen — onafhankelijke rechtspraak, internationale verdragsregels en checks & balances — ter discussie stellen of willen uithollen.
PVV voert een openlijk offensief: het programma spreekt over het opzeggen van internationale verdragen zoals het VN-Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het beperken van bezwaar- en beroepsprocedures bij asielzaken en het invoeren van strikte ‘one strike’-maatregelen die zelfs minderjarigen kunnen treffen. Daarnaast pleit de partij voor gekozen burgemeesters in plaats van benoemde, ingrijpende veranderingen in benoemingspraktijken binnen publieke organisaties en het verschuiven van controle-instrumenten die politiek grillig gedrag moeten corrigeren. Volgens de tekst betekent dit in de praktijk een flinke inperking van rechtsbescherming en institutionele onafhankelijkheid.
De VVD presenteert diezelfde tendens in technocratische bewoordingen: kortere beroepsprocedures bij woningbouw, automatische goedkeuringen als ambtelijke termijnen niet gehaald worden, en het terughalen van soevereiniteit van Brussel. Die maatregelen worden gepresenteerd als efficiëntieverbeteringen, maar leggen volgens de auteur de macht meer bij de uitvoerende macht en verzwakken zorgvuldigheid en het recht om bezwaar te maken. Ook de suggestie om internationale mensenrechtenafspraken te herijken ten gunste van “opvang in de regio” ondermijnt volgens de schrijver de hiërarchie van internationale verplichtingen.
BBB profileert zich als meer gemeenschapsgericht, maar ook hier ziet de auteur risico’s: het promoten van ‘noaberschap’ en regionale autonomie kan leiden tot ongelijke rechtsbescherming tussen regio’s en tot het wegzetten van juridische procedures en toezichthouders als “bureaucratische obstakels”. Regionale toetsen en minder nationale coördinatie zouden in de praktijk ook ruimte geven voor bestuurlijke willekeur.
Als waarschuwing wordt de ontwikkeling in de Verenigde Staten onder Donald Trump aangehaald: het begon met het betwisten van instituties en verdragen en eindigde in pogingen om onafhankelijke rechtspraak en verkiezingsuitslagen te marginaliseren. Die casus illustreert hoe snel democratische instituties kunnen verzwakken wanneer majoritaire politieke wil absoluter wordt en institutionele remmen verdwijnen.
De kernboodschap is dat het probleem niet louter in afzonderlijke voorstellen zit, maar in het cumulatieve effect: het openzetten van de deur voor politieke willekeur, het marginaliseren van onafhankelijke instituties en het relativiseren van universele rechtsprincipes. Nederland moet volgens de auteur kiezen tussen een politiek model waarin de sterkste meerderheid de regels dicteert, of een rechtsstaat waarin minderheden en individuele rechten blijvende bescherming genieten.