Politieke termen als 'midden', 'centrum' en 'gematigd' verwijzen vooral naar rechts
In dit artikel:
De auteur hekelt dat naarmate de Tweede Kamerverkiezingen naderen de berichtgeving steeds meer draait om peilingen en minder om inhoud. Kritiek richt zich op het CDA, en met name partijleider Henri Bontenbal: waarom stellen media hem niet scherp over zijn banden met de Europese Volkspartij (EVP) — een familie van partijen die volgens de schrijver onder leiding van Ursula von der Leyen de Green Deal onder druk zetten en allianties sluiten met nationalistische en kanselier‑achtige figuren uit Zuid‑ en Oost‑Europa? Ook wijst de tekst op Bontenbals bewondering voor Ruud Lubbers, die als premier het neoliberale beleid van Reagan en Thatcher omarmde en dubieuze contacten met het familiebedrijf had.
De Politieke Integriteits Index 2024 signaleerde vorig jaar 57 integriteitsincidenten in Nederland; PVV en FvD vielen op, maar het CDA leverde het grootste aantal affaires. De auteur vraagt zich af of dat overeenstemt met het beeld van fatsoen dat christendemocraten zichzelf toedichten, en spoort lezers aan het stemgedrag van het CDA op lokaal en provinciaal niveau te onderzoeken.
Media krijgen verwijten van onkritische framing rondom de zogenoemde ‘middenpartijen’. Veel journalisten en politici presenteren een brede coalitie uit het politieke midden als stabiel en verantwoord, waarbij termen als ‘centrum‑rechts’ en ‘centrum‑links’ routinematig worden gebruikt zonder duidelijke inhoudelijke afbakening. De schrijver vindt die labels misleidend: een kabinet met VVD, D66, CDA, BBB en JA21 zou in werkelijkheid veel rechtsere en zelfs extreemrechtse elementen bevatten, en het etiket ‘midden’ moet niet automatisch betekenen dat opponenten onbestuurbaar of gevaarlijk zijn.
Historisch gezien hebben de zogenaamde middencoalities van deze eeuw — Balkenende II–IV en Rutte II–IV — volgens de tekst weinig oplossingen gebracht en veel problemen verergerd: uitstel, bagatellisering en gebrek aan daadkracht op klimaat, natuur en sociale kwesties, plus schimmige politieke praktijken. Ook recente plannen om veestapel of visserij uit te breiden en boetes voor klimaatfalen via het Klimaatfonds te dekken, worden scherp bekritiseerd.
Op woningbouwgebied waarschuwt de auteur dat rechts‑liberale partijen vooral willen dereguleren zodat projectontwikkelaars kunnen bouwen in landbouw‑ en natuurgebieden, met infrastructuurkosten bij gemeenten en belastingbetalers. Het verhaal ontkracht de mythe dat statushouders huizen “afsnoepen”, en wijst wél op de rol van goedbetaalde expats die de prijzen in kennissteden stuwen — met ASML City in Eindhoven als concreet voorbeeld.
Uiteindelijk pleit de tekst voor een andere definitie van het politieke midden: beleid dat verantwoordelijkheid neemt voor klimaat, schone lucht en water, sociale zekerheid, zorg, onderwijs, defensie en betaalbare woningen. De auteur geeft aan voorkeur te hebben voor een centrum‑links alternatief en sluit af met de stellige indruk dat er maar een handvol partijen werkelijk het landsbelang dienen.