Politieke partijen zwelgen in de schijnwerkelijkheid van het Centraal Planbureau

zaterdag, 18 oktober 2025 (05:55) - Wynia's Week

In dit artikel:

Frans Timmermans haalde recent fel uit tegen het verkiezingsprogramma van de VVD met het argument dat dat 150.000 mensen in armoede zou duwen, terwijl zijn GL-PvdA volgens dezelfde doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB) juist 170.000 mensen uit die armoede zou halen — alle cijfers gelden voor 2030. Die tegenstrijdige claims stammen uit Keuzes in Kaart, een meer dan driehonderd pagina’s tellend CPB-rapport waarin tien partijen hun programma’s lieten doorrekenen (SP, FvD en PVV deden niet mee).

De auteur van het artikel wijst erop dat de CPB-doorrekening een ingewikkeld construct is waarbij ongeveer 1.500 afzonderlijke belasting-, subsidie- en normeringsvoorstellen worden opgeteld, maar dat het netto-effect van veel van die ingrepen vaak verwaarloosbaar is. Als voorbeeld: D66 zou aan de sociale zekerheid bijna 33 miljard euro schuiven, maar lastenverzwaring en -verlichting compenseren elkaar zozeer dat het uiteindelijke verschil zo’n 200 miljoen euro bedraagt. Ook kleinere maatregelen zoals aanpassingen in energiebelasting of het eigen risico leveren relatief geringe veranderingen op ten opzichte van het basispad.

Centrale kritiek is dat de uitkomsten gestoeld zijn op twee opeengestapelde veronderstellingen: eerst een CPB-basispad dat de toekomstige economie, koopkracht en overheidsfinanciën onder bestaand beleid voorspelt, en daarbovenop de geschatte impact van elk partijvoorstel. Dat basispad zelf bevat grote onzekerheden — zulke macroverkenningen blijken over jaren vaak onnauwkeurig — en externe schokken (pandemie, oorlog) maken voorspellen nog problematischer. Bovendien is de CPB-methodiek vooral geschikt voor kleine bijstellingen van het huidige beleid: procentpuntverschillen in belastingtarieven of enkele tientjes meer of minder eigen risico. Radicalere, structurele hervormingen zijn nauwelijks doorrekenbaar en scoren daarom niet in debatten.

Het artikel benadrukt ook dat de armoededefinitie die het CPB hanteert relatief is: de armoedegrens beweegt mee met minimumloon en inflatie, waardoor stijging of daling van het aantal mensen onder die grens veel afhankelijker is van de algemene welvaartsontwikkeling dan van één partijpolitiek pakket. Zo kan een partij volgens de CPB-som 150.000 mensen “in armoede duwen” ten opzichte van het basispad, terwijl diezelfde groep in absolute zin wellicht beter of slechter af is dan nu, afhankelijk van hoe de economie zich ontwikkelt. Kortom: de cijfers zijn gevoelig voor de aannames achter het basispad.

Verder wijst de schrijver op belangrijke onderwerpen die in de CPB-modellen niet of onvoldoende terugkomen: congestie op het elektriciteitsnet die duizenden bedrijven verhindert aan te sluiten, de effecten van hoge energieprijzen en bedrijfsvlucht naar het buitenland, en de economische schade van stikstofbeleid dat op basis van het Aerius-model tot zeer precieze depositieberekeningen leidt. Zulke factoren kunnen grote negatieve effecten hebben op investeringen en sectoren als landbouw, maar vormen geen onderdeel van de standaard doorrekeningen.

De conclusie is scherp: het CPB-gestuurde spel van doorrekeningen creëert een politiek theater waarin partijen elkaar met georkestreerde cijfers kunnen overladen, terwijl de modellen zelf alleen beperkte, kleinschalige aanpassingen geloofwaardig kunnen becijferen. Dat leidt ertoe dat serieuze, radicale vernieuwingen nauwelijks meetellen in verkiezingsdebatten en dat partijen die niet meedoen aan de doorrekeningen door de mainstream als minder serieus worden beschouwd — terwijl veel relevante risico’s en structurele knelpunten buiten beschouwing blijven. De politieke en bestuurlijke elite blijft aldus de illusie koesteren dat ze aan de knoppen zit, terwijl het land door ongerekende problemen kwetsbaar wordt.