Politie blijft onschuldige burgers volgen, ombudsman eist verandering: 'Mensen verliezen vertrouwen'
In dit artikel:
In tien jaar tijd vroeg de politie 350 keer op 107 verschillende dagen persoonsgegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) op over klimaatactivist Egbert Born. Het ging niet alleen om standaardgegevens zoals naam, burgerservicenummer en adres, maar ook om paspoortinformatie, signaleringen en zelfs BRP-gegevens van zijn inmiddels overleden ouders. Born merkte dat veel opvragingen samenvielen met dagen waarop hij met de politie te maken had in verband met demonstraties, maar ook op momenten zonder duidelijke aanleiding. Hij diende een klacht in bij de eenheid Amsterdam.
Eerdere berichtgeving van Follow the Money toonde aan dat de politie grootschalig BRP-data bevragende praktijken hanteerde: via zogenaamde afnemersindicaties kon de organisatie automatisch updates krijgen over levensgebeurtenissen (verhuizing, huwelijk, geboorte). Daardoor werden meer dan elf miljoen mensen — inclusief miljoenen kinderen — op deze manier gevolgd. Intern en extern was de politie al vaker gewezen op de juridische risico’s: de massale opslag en automatische opvolging van persoonsgegevens schenden zowel Nederlandse als Europese regels (AVG en Wet politiegegevens).
De politie weigerde echter Borns klacht te behandelen en wisselde meerdere argumenten: de opvragingen zouden geen concrete gedragingen van individuele agenten betreffen; er was geen opzet; en Born zou geen aantoonbaar nadeel hebben ondervonden. Later voegde de politie toe dat de klacht te onduidelijk zou zijn en dat behandeling een onevenredige belasting voor rechercheurs zou vormen. Born stapte in 2023 naar de Nationale ombudsman, die zijn klacht gelijk gaf. Ondanks herhaalde tussenkomsten hield de politie voet bij stuk en weigerde de klacht alsnog te onderzoeken.
In een vandaag gepubliceerd rapport veroordeelt ombudsman Reinier van Zutphen de handelwijze van de politie scherp. Hij concludeert dat de bevragingen wél voortkomen uit concrete handelingen van politielieden — bijvoorbeeld het invoeren van een naam in politiedatabases — en dat het ontoereikend is deze gevolgen op de klager af te schuiven. De ombudsman verwerpt ook het argument dat onderzoek naar elke bevraging een onredelijke belasting zou zijn; dat probleem vloeit volgens hem voort uit de manier waarop systemen zijn ingericht, en hoort niet de burger te schaden. De zaak illustreert volgens hem hoe gebrek aan transparantie en onjuiste systeemopzet de rechtsstaat onder druk zetten en leidt tot een ‘chilling effect’ op het demonstratierecht: mensen kunnen terughoudend worden hun mening publiek te uiten.
Van Zutphen zal de politie niet expliciet aanraden de klacht formeel alsnog in behandeling te nemen, maar wil de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) wijzen op het rapport en brengt de zaak onder de aandacht van korpschef Jannie Knol en de Amsterdamse eenheidschef. De ombudsman benadrukt dat onduidelijk is waar de door de politie verzamelde data van Born naartoe zijn gegaan en of gebruik daarvan rechtmatig is — een zorg die eerder ook opkwam in onderzoek naar terrorismeregistraties, waar schade onherstelbaar bleek.
Born is tevreden over de uitkomst van het rapport, maar sceptisch dat de politie zijn klacht inhoudelijk zal aanpakken. Hij vindt dat politiek ingrijpen nodig is omdat het probleem veel mensen raakt. De zaak legt een breder probleem bloot: technische systeemkeuzes en routinematige dataopvraging kunnen leiden tot onrechtmatige monitoring van burgers, met vergaande gevolgen voor privacy en democratische vrijheden.