Perikelen bij de Amerikaanse douane leidden ertoe dat beeldhouwer Brancusi een nieuwe kunstvorm op de wereld zette

woensdag, 8 oktober 2025 (11:00) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

In het H’ART Museum in Amsterdam is een overzichtstentoonstelling te zien van Constantin Brancusi, georganiseerd met werken uit het Centre Pompidou nu dat grote museum tot circa 2030 gesloten is voor renovatie. Ruim dertig beelden en zeventien sokkels vullen de witte zalen; door gordijnen en ronde plateaus kunnen bezoekers rondom de objecten lopen. Hoewel de presentatie niet zo groots is als de recente recordtentoonstelling in Parijs — daar stonden meerdere versies van L’oiseau dans l’espace naast elkaar — biedt de Amsterdamse opstelling een heldere blik op Brancusi’s karakteristieke, gepolijste vormen.

De tentoongestelde werken laten zien waar Brancusi om bekendstaat: reductie tot essentie, gladde afwerking en een voorkeur voor herkenbare, alledaagse onderwerpen — hoofden, vogels, hanen, schildpadden, torsen — die steeds verder geabstraheerd worden tot bijna universele vormen. De vroegste stukken in de zaal, onder meer eivormige hoofden, worden als het ware gepresenteerd als ‘geboorte’-beelden, wat aansluit bij het tentoonstellingsmotief van “de geboorte van de moderne beeldhouwkunst”. Conservatoren benadrukken dat die objecten vooral naar zichzelf verwijzen: ze zijn vorm en materiaal, niet dramatische verhalende sculpturen.

Biografisch schetst de tentoonstelling Brancusi als vakman en netwerker. Geboren in 1876 in Roemenië leerde hij houtbewerking, studeerde in Boekarest en maakte later de voettocht naar Parijs. Kort werkte hij bij Rodin, maar al snel vestigde hij zich zelfstandig in Montparnasse, in de Impasse Ronsin, waar hij een atelier onderhield dat functioneerde als werkplaats én ontmoetingsplaats: vrienden en collega’s waren er welkom voor maaltijden en gesprekken. Om zijn ateliercollectie intact te houden maakte hij vaak gipsreplica’s van verkochte bronzen en marmeren werken.

De expositie belicht ook de sociale en culturele context van Brancusi: zijn vriendschappen met Marcel Duchamp, Man Ray, Jean Cocteau en Nederlandse figuren als Willem Sandberg en Nelly van Doesburg speelden een belangrijke rol bij de verspreiding van zijn werk. Duchamp fungeerde bijvoorbeeld als bemiddelaar in de VS; door zijn contacten kwam Brancusi al vroeg onder de aandacht van verzamelaars als Katherine Dreier en Peggy Guggenheim. Die netwerken en tentoonstellingsparticipaties (al vanaf 1906 en op The Armory Show in New York, 1913) maken een eind aan het beeld van Brancusi als volstrekt eenzame ziener.

Het museum toont ook materiaal dat de achterliggende werkwijze en presentatie verklaart: foto’s en films uit zijn atelier, waar hij vanaf circa 1921, op aansturen van Man Ray, zelf mee begon. Van de ongeveer 1.600 negatieven in zijn nalatenschap zijn veel beelden van zijn eigen werk; die foto’s hielpen later curatoren om sculptuur te framen en te situeren. Verder is er aandacht voor zijn persoonlijke gewoontes — hij bewaarde correspondentie en visitekaartjes, had een brede platencollectie en schreef in een aandoenlijk fonetisch Frans — wat het menselijker maakt achter de mythe.

Die mythevorming wordt expliciet kritisch besproken. Kunsthistorici zoals Robert Hughes en Rosalind Krauss waarschuwden dat Brancusi al snel als visionair of boerengod werd geportretteerd, terwijl zijn positie eerder die van een doelbewuste vormzoeker en onderdeel van een modern netwerk was. Krauss plaatst Brancusi’s werk in het kader van de moderne sculptuur die zichzelf als object en ruimteinnemer presenteert — in die lezing functioneren sommige werken bijna als readymades of als isolaties van industriële vormen.

Een cruciale episode uit Brancusi’s carrière — het Amerikaanse douaneproces in 1926 — illustreert hoe zijn sculpturen de bestaande kunstbegrippen uitdaagden. Douaneautoriteiten weigerden aanvankelijk zijn bronzen werken als kunst te erkennen (waardoor hoge invoerheffingen zouden gelden). Met hulp van Duchamp voerde Brancusi beroep en won; de uitspraak erkende het nieuwe, vormgerichte karakter van moderne sculptuur en maakte juridisch ruimte voor dergelijke objecten als kunst.

De Amsterdamse tentoonstelling presenteert Brancusi dus als maker van strakke, tijdloze vormen en als figuur in een internationaal artistiek web, eerder dan als ontoegankelijke visionair. De zorgvuldige presentatie en aanvullende foto’s en documenten versterken het inzicht in zijn arbeidspraktijk en de manier waarop zijn reducties van alledaagse thema’s de beeldhouwkunst van de twintigste eeuw hebben herzien.