-Paul Cliteur- Niet de gehele islam is het probleem. Ook niet het grootste deel van de moslims. Maar jihadistisch theoterrorisme. Geïllustreerd aan Arjen Lubach
In dit artikel:
De Nederlandse televisiekomiek Arjen Lubach veroorzaakte recent opschudding tijdens een radio-interview met christelijk interviewer Stefan Paas toen hem werd gevraagd waarom hij wel grapjes maakt over het christendom maar niet over de islam. Lubach verklaarde dat het tonen van Mohammed-cartoons voor hem onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich meebrengt: “Als ik nu Mohammed-cartoons laat zien dan moet ik verhuizen (…) En de rest van mijn leven moeten politieagenten om mij heen komen wonen. Sorry maar dat heb ik er niet voor over.” Paas vatte de situatie nuchter samen met de opmerking “Liever een levende hond dan een dode leeuw.”
De kern van het stuk is dat satire over het christendom of andere religies in Nederland vrijwel zonder gevaar kan, terwijl kritiek of spot gericht op de islam vaak wordt vermeden uit vrees voor dodelijke represailles. Als illustratie wordt gewezen op de langdurige, zware beveiliging van politicus Geert Wilders na zijn cartoonwedstrijd in 2018 — een direct voorbeeld van hoe cartoonprovocaties tot levenslange bewaking kunnen leiden. Historische incidenten zoals de moord op Theo van Gogh (2004), de Deense cartoonaffaire (2005), de aanslag op Charlie Hebdo (2015) en de moord op leraar Samuel Paty (2020) tonen dat zowel het vervaardigen als het tonen van Mohammed-cartoons in sommige gevallen tot geweld heeft geleid.
De auteur plaatst die dreiging in een analytisch kader door het probleem te begrenzen: niet “de islam” in zijn geheel is het aanspreekpunt, maar een specifieke, gewelddadige interpretatie daarvan — aangeduid als jihadistisch theoterrorisme. Dit begrip combineert jihadistische ideologie (strijd om islamitische orde te vestigen en belediging van de profeet te bestraffen), terroristische tactiek (geweld en dreiging om maatschappelijke structuren te ontwrichten) en een religieuze rechtvaardiging van dat geweld (theoterrorisme). Voorbeelden van daders die onder deze categorie vallen zijn de moordenaar van Van Gogh, de Charlie Hebdo-aanslagplegers en de dader van de moord op Samuel Paty.
Hoewel het aantal slachtoffers relatief beperkt is, is het maatschappelijke effect groot: journalisten, cabaretiers en uitgevers passen zelfcensuur toe; publieke figuren lopen levenslange veiligheidskosten; en prominente critici of schrijvers (Salman Rushdie, Ayaan Hirsi Ali) hebben ernstige consequenties ondervonden. Dat maakt het jihadistisch theoterrorisme volgens de auteur een effectief — en daarom gevaarlijk — instrument.
De voorgestelde aanpak is onderscheidend en strategisch: kritiek moet gericht zijn op de kleine, extremistische groep die geweld legitimeert, niet op alle moslims of de islam als geheel. Door het probleem scherp te definiëren wordt het bespreekbaar zonder stigmatisering. De auteur pleit er ook voor dat de premier en andere politici dit onderwerp actief bespreken met jonge moslims en inzet tonen op het bestrijden van de terroristische interpretatie van de islam, zodat zowel de veiligheid van individuen als de vrijheid van meningsuiting beter beschermd kunnen worden.
Het opiniestuk is geschreven door Paul Cliteur, en benadrukt de noodzaak om het taboe rond islamkritiek te doorbreken door de focus te verleggen naar jihadistisch theoterrorisme in plaats van naar religie of bevolkingsgroepen in het algemeen.