Oud-VN-klimaatbaas: 'Op de klimaattop zitten mensen met kennis van de energietransitie niet aan tafel. Dat is toch gek'
In dit artikel:
Yvo de Boer, de 71‑jarige voormalig secretaris van de VN‑klimaatconventie die ooit als “butler of the climate” faam maakte, zit in een windjack met rugzak in café‑brasserie Dudok tegenover het Binnenhof. Hij is nog actief in mondiaal klimaatwerk: tot voor kort adviseur van het Saoedische oliebedrijf Aramco, nu verbonden aan de International Council on Mining and Minerals om duurzaam mijnbouwbeleid te bevorderen. Zijn keuze om met bedrijven samen te werken roept soms vraagtekens op, maar voor De Boer is dat logisch: als grondstoffen voor de energietransitie uit de grond komen, moet de winning milieuverantwoord en sociaal rechtvaardig gebeuren.
De Boer is nog altijd gedreven om de opwarming van de aarde tegen te gaan, net zoals tijdens de crises die zijn carrière kleurden. In 2007 verliet hij de klimaattop op Bali in tranen nadat China hem van manipulatie beschuldigde; dat moment werd internationaal opgepikt. Twee jaar later viel Kopenhagen, waar hoge verwachtingen voor een bindend akkoord niet werden ingelost. Die teleurstelling heeft hem persoonlijk geraakt en markeerde ook zijn overstap naar de private sector, niet uit pragmatisme alleen maar omdat hij dacht dat bedrijfsleven en experts een grotere rol moesten krijgen in de onderhandelingen.
Centraal in De Boers analyse staat dat klimaatbeleid geen puur milieuvraagstuk is, maar vooral een ontwikkelings- en financieringsprobleem. Waar het Montrealprotocol snel succesvol was—door duidelijk belang van industrielanden, beschikbare alternatieven en een gekoppeld financieel instrument—mankeert het klimaatbeleid aan samenhangende financiering en vertrouwen. Hulp en klimaatfondsen werden versnipperd: Green Climate Fund, Adaptation Fund, Loss and Damage‑fondsen en meer opereren los van het oorspronkelijke klimaatverdrag, met dure kantoren en onvoldoende directe koppeling tussen beleidsmakers en middelen. De Wereldbank wordt vaak gezien als kanaal voor klimaatfinanciering, maar volgt primair nationale ministeries van Financiën die vooral in traditionele infrastructuur investeren.
De Boer wijst op demografische en economische verschuivingen: groei en welvaart zullen komende decennia voornamelijk in Afrika en Zuidoost‑Azië plaatsvinden, regio’s die nog vaak het ontwikkelingsmodel van geïndustrialiseerde landen nastreven. Internationale banken en investeerders mijden risicovolle, alternatieve ontwikkelingspaden, waardoor een coherente mix van subsidies, garanties en prikkels ontbreekt die schone energie aantrekkelijker zou maken. Hij wil marktprikkels gebruiken: laat ondernemers zien dat duurzame businessmodellen winstgevend zijn, en je krijgt meer beweging dan met louter morele appel.
Over zijn werk voor Aramco: dat bedrijf heeft zichzelf tot netto‑nul voor operationele emissies verplicht, maar niet voor het verbruik van de geproduceerde fossiele brandstoffen. De Boer probeerde hen de ketenbreedte te laten zien, maar stopte recentelijk als adviseur nadat Aramco‑topman Amin Nasser publiekelijk zei dat duurzame energie slechts aanvulling zou blijven; dat ondermijnde volgens De Boer het geloof in het eigen netto‑nul‑commitment.
Hoewel hij realistisch is over de uitkomsten—hij verwacht dat het moeilijk wordt om opwarming onder de twee graden te houden, mogelijk niet eens onder de drie—blijft De Boer hoopvol. De scherpe daling van kosten voor zon en wind en snelle verbeteringen in accutechnologie maken de duurzame route economisch aantrekkelijker. Zijn beeld: de mondiale ‘oliestanker’ is traag te keren, maar met de juiste instrumenten en investeringen is een koerswijziging wel degelijk mogelijk.