Opperrabbijn Jacobs: Meer eendracht sinds terreuraanslag

zaterdag, 20 september 2025 (09:52) - Reformatorisch Dagblad

In dit artikel:

Op 15 juli herdacht opperrabbijn Binyomin Jacobs zijn vijftigjarig rabbinaat, een mijlpaal die hij in de synagoge van Arnhem markeerde met reflecties op een halve eeuw werk voor Joods Nederland. Jacobs (76), geboren in Amsterdam en al vijf decennia woonachtig in Amersfoort, begon in 1975 als plaatselijk rabbijn voor de kleine gemeenschappen buiten de grote steden. Later werd hij assistent van opperrabbijn Berlinger en trad na diens ziekte en overlijden toe tot het waarnemend opperrabbinaat; pas in 2008 kreeg hij formeel de titel van opperrabbijn.

Zijn achtergrond omvat jaren van studie in Frankrijk, New York en Israël en decennialang werk in het Sinai Centrum, het Joodse psychiatrische ziekenhuis, waar hij tot zijn 65e mensen hielp zonder het applaus dat het openbare rabbinaat wel oplevert. Toen hij AOW ging ontvangen liet hij zijn salaris als rabbijn stoppen, maar zijn werkzaamheden namen sindsdien alleen maar toe: hij reist het land door, geeft les en preekt in kleine gemeenschappen van Aalten tot Leeuwarden, en krijgt bij zijn bezoeken tegenwoordig vaak beveiliging mee. Drie jonge rabbijnen assisteren hem nu.

Jacobs schetst een beeld van een Nederlandse Joodse gemeenschap die na de Tweede Wereldoorlog klein bleef (naar schatting zo'n 40.000–50.000 mensen, inclusief mensen van wie de Joodse afkomst niet bekend is). Veel gemeenschappen bestaan uit kleine groepen waar het rabbinaat regelmatig moet overvliegen; de landelijke spreiding en terughoudende identiteit maken dienstverlening complex. De Holocaust laat diepe sporen: Jacobs benadrukt het belang van blijvende herinnering en organiseert bezoeken naar concentratiekampen in Polen om jongeren de geschiedenis te laten doorleven.

Antisemitisme is een voortdurend, veranderend probleem, aldus Jacobs. Waar hij in 1975 nog weinig directe voorvallen ervoer, is er sinds de terreuraanslagen van Hamas op 7 oktober 2023 een zichtbare opleving van haat en onveiligheid geweest. Joden bellen hem met vragen of ze nog in maatschappelijke platforms kunnen blijven zitten, enkelen verzwijgen hun identiteit uit angst, anderen reageren juist door meer zichtbaar Joods te zijn: een davidster dragen, een mezuzah aanbrengen of vaker naar de synagoge gaan. Jacobs wijst erop dat verkeerde beeldvorming en onwetendheid ertoe leiden dat mensen niet altijd onderscheid maken tussen de Israëlische regering en Joden elders—met als gevolg dat sommige mensen koosjerbedrijven mijden op basis van geopolitieke kritiek die niets met hun buren te maken heeft.

Persoonlijke herinneringen aan de nasleep van de oorlog illustreren hoe diep de schade reikte: Jacobs vertelt hoe spullen van zijn ouders, die als onderduikers terugkeerden, werden toegeëigend of ontkend door buurtgenoten. Ook recente voorbeelden laten de spanningen zien: ruiten bij zijn huis werden ingegooid, er hangen camera’s en incidenten worden door privacyregels soms moeilijk aangepakt.

Toch ziet hij ook positieve kanten: de aanslagen in 2023 hebben naast angst ook meer saamhorigheid gebracht binnen de Joodse gemeenschap. Jacobs voelt zijn taak als roeping en is vastbesloten door te werken zolang hij kan, alert op bedreigingen maar gericht op het onderhouden van herinnering, onderwijs en samenhang in een samenleving waar antisemitisme volgens hem een “muterend virus” blijft.