Op proefboerderij in Zegveld experimenteren onderzoekers met boeren op hoogwater

zaterdag, 8 november 2025 (21:21) - Reformatorisch Dagblad

In dit artikel:

In het Kennis Transfer Centrum (KTC) in Zegveld onderzoekt het project Boeren op Hoog Water of melkveehouderij op percelen met een hoge grondwaterstand haalbaar is. Op een proefboerderij van 40 hectare — waarvan de helft wordt beheerd met een grondwaterpeil rond −20 cm (hoogwaterpercelen) en de andere helft rond −50 cm (laagwaterpercelen) — meten onderzoekers continu methaan en CO2 met emissiekamers. Die data voedden een nieuw landelijk emissieregistratiesysteem voor veenweiden.

Belangrijkste uitkomst: het verhogen van het grondwater tot ongeveer −20 cm reduceert de broeikasgasuitstoot van een melkveebedrijf met circa 15–18 procent, ongeveer 5 ton CO2-equivalent per hectare per jaar. Dat resultaat is relevant voor het klimaatakkoord dat een reductie van 1 miljoen ton broeikasgassen uit veenweidegebieden tegen 2030 nastreeft. De verklarende dynamiek is een afname van veenoxidatie (minder CO2) bij hogere grondwaterstanden, terwijl natte condities juist meer methaanproductie kunnen geven — rond −20 cm lijkt de beste balans.

Praktisch bestaan er wel trade‑offs. Grasopbrengst en -kwaliteit op hoogwaterpercelen zijn lager, en de draagkracht van de bodem neemt af: koeien kunnen later in het voorjaar naar buiten en moeten eerder naar stal in het najaar, wat in natte jaren tot extra voerkosten kan leiden. KTC Zegveld houdt ongeveer 130 melkkoeien; ongeveer de helft graast op hoogwaterpercelen. De onderzoekers constateren geen negatieve effecten op diergezondheid bij de gehanteerde peilen. Ook wordt onderkend dat de aanleg en het onderhoud van het ondergrondse infiltratiesysteem (pompen en buizen die hele percelen op peil houden) investeringen vergen en dat grootschalige toepassing veel oppervlaktewater nodig heeft — een potentiële beperking als meerdere boeren in één gebied hetzelfde willen toepassen.

Wat biodiversiteit betreft tonen studies van het Louis Bolk Instituut, de Universiteit Utrecht en de Vlinderstichting weinig eenduidige veranderingen in soortenrijkdom boven‑ en ondergronds. Ondergronds zijn er wel verschuivingen: meer bacteriën maar minder aaltjes en regenwormen in natte percelen. Langs sloten met hogere waterstanden zijn meer libellen waargenomen, vermoedelijk door rijkere oever- en waterplanten. De onderzoekers benadrukken dat maaibeheer van oeverzones vaak bepalender is voor insectenrijkdom dan alleen de grondwaterstand. Opmerkelijk vond men ook 21 exemplaren van de sterk afgenomen argusvlinder, waarvan men denkt dat nabijgelegen ruigte een rol speelt.

De tussentijdse resultaten (eerste vier jaar) werden donderdag tijdens een symposium in Kamerik gepresenteerd; het onderzoek loopt nog twee jaar door. De onderzoekers (onder wie KTC‑directeur Jasper Beek, projectleider Martijn Thijssen en biologe Monique Bestman) concluderen dat melkveehouderij bij een verhoogde grondwaterstand technisch mogelijk is maar economische en infrastructurele vragen oproept — en dat brede opschaling beleidskeuzes, financiële stimulering en voldoende beschikbaar oppervlaktewater vereist. Of en hoe het project na afloop wordt voortgezet hangt mede van financiering en politieke prioriteiten.