Ontluisterend, Maria Vlaars portret van Joost Zwagermans leven(s)
In dit artikel:
Maria Vlaar levert met Zwaag een ingrijpend en dubbelzinnig portret van Joost Zwagerman, verschenen op 3 december 2025 (nr. 49). Als biograaf put ze uit een uitgeput archief — de door Zwagerman zelf bij het Literatuurmuseum klaargezette 42 archiefdozen — en reconstrueert ze het traject van een kunstenaar die zowel bejubeld als innerlijk verscheurd was. Vlaar, zelf actief in het boekenvak, kiest niet voor verheerlijking: haar boek balanceert tussen bewondering voor het literaire vuur van Zwagerman en groeiend onbehagen over de integere grens tussen inzicht en voyeurisme.
Centraal staat Zwagermans voortdurende zorg om zijn imago: een man die zelfs in kleine incidenten (zoals het weigeren van een plaatsing in de rubriek ‘ingezonden’ van Maatstaf) panisch controleert hoe hij gezien wordt. Die egogerichte drang gaat samen met diepe onzekerheid, wisselende artistieke ambities en destructieve neigingen — van seks- en drugsgebruik tot compulsief vreemdgaan — die vaak direct of indirect zijn werk voedden. Vlaar ordent zijn leven langs zeven levensrollen — zoon, schrijver, lezer, minnaar, bewonderaar, zieke en boetedoener — waarmee ze zowel de veelzijdigheid als de tegenstrijdigheid van zijn bestaan zichtbaar maakt.
De biografie schetst ook een scherp beeld van de Amsterdamse literaire wereld van de jaren tachtig en negentig: een kleine, hevig politiek geladen scène vol vetes, schermutselingen en ego’s. Zwagerman wisselde vriendschap en ruzie af met collega’s als Adri van der Heijden, Michaël Zeeman en Anil Ramdas; zijn overstap van romanschrijver naar publieke opiniemaker leidde tot nieuwe conflicten en verlies van status in het romangenre. Bepalende momenten zijn onder meer de vernederende televisie-uitzendingen die zijn literaire positie aantastten en zijn latere werk als veelgevraagd duider in media, soms vergezeld van middelengebruik en depressieve klachten.
Een belangrijk deel van Vlaars boek is gewijd aan intieme onthullingen: relatiegeschiedenis, affaires met collega’s en publieke figuren, deelname aan een artistieke pornofilm, en details over familie. Vlaar toont zichzelf bewust van de ethische spanning tussen noodzakelijke documentatie en postume indiscretie; ze citeert kritisch de metafoor van de biograaf als ‘beroepsinbreker’ en laat de lezer voelen hoe pijnlijk precies die grens kan zijn. Sommige onthullingen (zoals verbanden tussen zijn seksuele leven en literaire modellen) zijn expliciet relevant voor begrip van zijn werk; andere details roepen de vraag op wat wezenlijk bijdraagt aan ons inzicht.
De ontknoping is schrijnend: pas na zijn dood komen afscheidsbrieven boven, en Vlaar reconstrueert de laatste fase waarin Zwagerman, worstelend met ziekte, depressie en het verlies van taal, zijn eigen einde verbeeldt. Zwaag is geen hyllende biografie maar een indringend, soms ongemakkelijk boek dat niet tot eenvoudige veroordeling of verering leidt; het biedt vooral begrip en mededogen voor een getormenteerd talent.