Onderzoek over lage acceptatie homoseksualiteit onder Amsterdamse jongeren is 'opvallende uitzondering'
In dit artikel:
Vorig jaar gaf slechts 43 procent van de Amsterdamse tweede- en vierdeklassers aan homoseksualiteit als normaal te beschouwen, een sterke daling ten opzichte van 63 procent twee jaar eerder. Deze afname van homoacceptatie is echter geen landelijke trend, aldus staatssecretaris Mariëlle Paul, op basis van recent onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Uit dit onderzoek blijkt dat slechts zeven van de 25 GGD-regio’s jongeren naar hun mening over homoseksualiteit vroegen, met wisselende resultaten: drie regio’s toonden een overwegend negatieve houding, twee een gemengde en twee een positieve. De negatieve houdingen in sommige regio’s worden gezien als opvallende uitzonderingen, aangezien nationale studies sinds 2009 juist een stijgende acceptatie laten zien.
Factoren als geslacht, onderwijsniveau en religiositeit spelen een rol in homoacceptatie; meisjes en leerlingen van havo/vwo staan positiever tegenover homoseksualiteit dan jongens en vmbo-leerlingen, terwijl religieuze jongeren vaker negatieve opvattingen hebben. Ook invloed van ouders, leeftijdsgenoten en contact met lhbtq-personen blijkt van belang. Aspecten als etniciteit en migratieachtergrond worden genoemd, maar vergen nog verder onderzoek.
Een vervolgonderzoek, gepland na de zomer, richt zich op de impact van sociale media, conservatieve ideeën en de "manosfeer" — een online subcultuur met vaak vrouwonvriendelijke opvattingen. Burgemeester Femke Halsema wees op de invloed van polariserende influencers zoals Andrew Tate, maar wetenschappelijk bewijs voor de effecten hiervan op homoacceptatie ontbreekt nog. De bevindingen onderstrepen de complexiteit van veranderende houdingen onder jongeren en benadrukken de noodzaak van verder onderzoek naar regionale verschillen en sociale invloeden.