Onderwijsraad kritisch op wetsvoorstel toezicht informeel onderwijs: „Principieel ongewenst"
In dit artikel:
De Onderwijsraad uit felle kritiek op het Wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs, zo blijkt uit haar advies van 30 oktober 2025. Het wetsvoorstel — ingediend door voormalig staatssecretaris Mariëlle Paul (VVD) in november 2024 — geeft de Inspectie van het Onderwijs bevoegdheid om activiteiten buiten het reguliere onderwijs te controleren, zoals zondagsscholen, koranscholen, scouting en weekendscholen. Het doel van de wet is kinderen te beschermen tegen anti‑integratieve, antidemocratische of antirechtsstatelijke denkbeelden.
De raad stelt dat veel van die activiteiten nauw verweven zijn met godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming en daarom onder grondrechten als godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging vallen. Nieuwe beperkingen op die vrijheden moeten volgens de raad strikt noodzakelijk en proportioneel zijn; het huidige wetsvoorstel voldoet daar niet aan. Ook vindt de raad dat het bestrijden van haatzaaien, discriminatie en oproepen tot geweld thuis hoort in het strafrecht en bij instanties als de Raad voor de Kinderbescherming of de AIVD, niet in onderwijswetgeving of bij de onderwijsinspectie. Opsporing van strafbare feiten is volgens haar „wezensvreemd” aan de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs.
Daarnaast waarschuwt de Onderwijsraad voor juridische onduidelijkheid: het voorstel omschrijft zo ruim welke vormen van scholing en instructie onder toezicht kunnen vallen — van lessen en trainingen tot examens — dat niet duidelijk is wat precies verboden of gereguleerd wordt. Dit raakt het principe van kenbaarheid; mensen moeten kunnen weten wanneer iets wel of niet is toegestaan.
Politiek ligt het dossier gevoelig: in juni 2025 stemde een Kamermeerderheid onder leiding van de SGP voor een voorlopige opschorting van de behandeling, gesteund door uiteenlopende partijen. Wanneer en hoe de wet verder wordt behandeld is nog onduidelijk. De raad pleit in elk geval voor terughoudendheid en vooraleer ingrijpende toezichtsmiddelen te gebruiken, eerst de bestaande strafrechtelijke en jeugdbeschermende instrumenten te benutten.