Net als in de jaren tachtig zijn vrouwen bang op straat. Wat is er wél veranderd sinds de tweede feministische golf?

dinsdag, 2 september 2025 (22:15) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

In dit persoonlijke essay beschrijft de schrijfster hoe de beleving van seksueel geweld in vier decennia veranderde: van de jaren zeventig/achttiende feministische actie — vrouwenhuizen, actiegroepen en een sterke, in zichzelf gesloten solidariteit — naar het huidige publieke besef dat ook mannen en instituties verantwoordelijk zijn voor het probleem. De overgang is zichtbaar geworden door de #MeToo-beweging, die vanaf circa 2017 een cultuuromslag teweegbracht: misstanden worden benoemd, daders vaker ontmaskerd en maatschappelijke medewerking om te zwijgen neemt af. Tegelijkertijd blijft de fundamentele angst van veel vrouwen voor mannen bestaan.

Terugblikkend op de tweede feministische golf schetst de tekst scènes uit een Amsterdams vrouwenhuis als symbool van verbondenheid en verzet: gezamenlijke acties, manifestaties en een gevoel dat de wereld gericht moest worden op machtsongelijkheid tussen de seksen. Maar die eensgezinde beweging kende ook schaduwkanten — verzuring, verkokering en uiteindelijk het langzaam oplossen van dat collectieve “wij”-gevoel toen veel vrouwen weer de maatschappij introkken.

Belangrijke historische feiten: Lydia Vorrinks onderzoek uit 1980–1981, nu opnieuw bekeken, concludeerde destijds al dat de helft van de vrouwen ’s avonds niet zonder angst de straat op durfde en dat het aantal meldingen van handtastelijkheden onderschat was — waar men destijds van 25.000 slachtoffers per jaar uitging, wees Vorrink naar een reële orde van grote(ren) omstreeks 100.000. Ook trok zij de aandacht voor uiteenlopende vormen van verzet tijdens aanvallen, waarmee zij latere mythes ontkrachtte dat vrouwen zich onvoldoende zouden verweren.

De auteur koppelt die historische inzichten aan actuele gevallen: de moord op een zeventienjarig meisje uit Abcoude en een gewelddadige aanranding aan de Weesperzijde worden genoemd als voorbeelden die de collectieve onrust illustreren. Tegelijkertijd wijst ze op culturele producten die nu het taboe doorbreken: documentaires, films en popoptredens waarin slachtoffers hun verhaal in het openbaar doen — een voorbeeld is de Britse singer‑songwriter Raye die op Lowlands (16 augustus 2025) een nummer zong over haar eigen verkrachting en daarmee veel publiek raakte. Zulke momenten tonen volgens de schrijfster dat meer mensen zich bewust zijn en solidair voelen; feminisme is niet langer alleen een zaak van vrouwen in een vrouwenhuis, maar een breed maatschappelijk thema.

Toch is er ook tegenwind: zichtbaarheid van vrouwen lokt agressie en haat uit, en het machtsmisbruik van mannen manifesteert zich in uiteenlopende contexten, van straatintimidatie tot politieke of institutionele druk. De essayiste ziet een lijn tussen verschillende vormen van manschauvinistische macht — van lokale intimidatie bij abortusklinieken tot internationaal politiek gedrag — en benadrukt dat het vrouwelijk lichaam nog te vaak als doelwit fungeert voor gefrustreerde of machtshongerige mannen.

De kernboodschap is dubbel: er is vooruitgang in de manier waarop seksueel geweld wordt gezien en aangepakt — publieke aanspreekbaarheid, ontmanteling van mythes, groeiende solidariteit en meer openheid — maar die vooruitgang betekent niet dat angst en gevaar zijn verdwenen. Het geweld zelf blijft bestaan; wat veranderde is het collectieve blikveld en het tegenwicht dat slachtoffers en bondgenoten kunnen vormen. De auteur sluit af met een gevoel van hoop gemengd met realisme: erkenning en zichtbaarheid zijn noodzakelijk en winstgevend, maar het vraagt voortdurende culturele en institutionele inspanning om de structurele oorzaken van geweld terug te dringen.