Nee, artikel 1 van de Grondwet is niet belangrijker dan onderwijsvrijheid
In dit artikel:
Twee hoogleraren hekelen de reportage van Nieuwsuur over reformatorische en islamitische scholen en noemen die “tendentieuze journalistiek”. Nieuwsuur stelde dat uitspraken als het ontkennen van evolutie, het afwijzen van homoseksuele relaties en het beschouwen van de eigen godsdienst als enige waarheid in strijd zouden zijn met democratische waarden die scholen via burgerschapsonderwijs moeten uitdragen.
Renée van Schoonhoven (onderwijsrecht) en Hansko Broeksteeg (staatsrecht) vinden de uitzendingen geen degelijk onderzoek: journalisten zouden vooral items belichten die hen zelf belangrijk lijken en kritiek of wetenschappelijke bronnen achterwege laten. Broeksteeg stelt dat de suggestie van wijdverspreide misstanden niet wordt waargemaakt en dat scholen veel vrijheid hebben om burgerschapsonderwijs vorm te geven vanwege de onderwijsvrijheid. Pas bij concrete strafbare uitwassen zoals haatzaaien of aanzetten tot geweld kan de overheid ingrijpen, aldus Broeksteeg.
Beide juristen verwerpen de gedachte dat grondrechten in hiërarchie kunnen worden gerangschikt; een persoonlijke voorkeur maakt geen juridische prioriteit. Bij conflicten tussen grondrechten maakt de rechter een belangenafweging, en in veel gevallen zal artikel 23 (vrijheid van onderwijs) zwaar meewegen. Ook het argument dat kinderen verward zouden raken door “botsende” boodschappen noemen zij overdreven: aansluiting tussen school en opvoeding is juist belangrijk en het tonen van spanningsvelden kan deel uitmaken van goed onderwijs.
Verder wijzen zij op een juridisch punt: kernbegrippen waarop de onderwijsinspectie scholen toetst — zoals vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit — staan niet letterlijk in de wet maar in een toelichting. Daardoor is het volgens veel onderwijsjuristen problematisch om scholen louter op die niet-wettelijke normen negatief te beoordelen; zulke inspectiebesluiten zouden in rechte makkelijk te bestrijden kunnen zijn. Van Schoonhoven benadrukt tot slot dat de vrijheid van onderwijs zelf een waarde van de democratische rechtsstaat is en dat het omgaan met conflicterende waarden juist tot burgerschapsonderwijs behoort.