Nederlandse universiteiten presteren steeds slechter. Komt dat door bezuinigingen of door teveel onzin-studies?
In dit artikel:
Nederlandse universiteiten zakken in de internationale ranglijsten, blijkt uit recente edities van Times Higher Education (THE) en Quacquarelli Symonds (QS). Waar ons hoger onderwijs lange tijd hoog scoorde, laten vrijwel alle universiteiten nu een dalende trend zien. De TU Delft blijft koploper binnen Nederland maar viel van plek 48 (twee jaar geleden) naar 57 in de THE-lijst 2025–2026. De UvA daalde van 58 naar 62, Erasmus Universiteit staat nu op 107 (tegen 71 in 2016) en Maastricht op 131 (was 88 in 2016). Radboud, VU en Tilburg noteren hun slechtste posities ooit (respectievelijk rond 154, 176 en 301–350). Ook op de QS-ranglijst is een neerwaartse beweging zichtbaar.
Koepels en onderzoekspartijen nuanceren het beeld. NWO stelt dat de Nederlandse wetenschap nog steeds tot de internationale top behoort en wijst op positieve signalen in OESO‑rapporten, maar erkent dat ranglijsten fluctueren en beïnvloed worden door factoren als toegenomen investeringen in andere landen en citatiepatronen. Universiteiten van Nederland (UNL) benadrukt dat bijna alle Nederlandse instellingen nog in die lijsten vertegenwoordigd zijn, wat brede kwaliteit aanwijst, maar wijst erop dat bezuinigingen op hoger onderwijs inmiddels structurele druk veroorzaken. THE zelf noemt lagere inkomsten voor het wetenschappelijk onderwijs en minder citaties als oorzaken en waarschuwt dat verdere verslechtering mogelijk is als investeringen uitblijven.
De auteur van het stuk betwijfelt echter of bezuinigingen de hele verklaring zijn en wijst op een andere oorzaak: volgens hem richten universiteiten zich te veel op activisme en studies op het gebied van gender en diversiteit ten koste van kernactiviteiten als onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Als voorbeelden worden genoemd: een master Gender Studies aan de Universiteit Utrecht met verplichte vakken in gender en postkoloniale studies, een Radboud‑afdeling ‘Gender & Diversity’ met ongeveer 19 medewerkers, en het Amsterdam Research Centre for Gender & Sexuality met onderzoek naar de rol van feministische theorieën in Europese democratieën. De schrijver suggereert dat zulke programma’s en publieke activistische handelingen (zoals protesten) het vertrouwen van het publiek ondermijnen en afleiden van ‘echte probleemoplossing’.
Samenvattend: ranglijsten tonen een duidelijke neerwaartse trend voor Nederlandse universiteiten, terwijl NWO en UNL wijzen op methodologische beperkingen van die lijsten en op internationale concurrentie en financieringstekorten als belangrijke factoren. De columnist pleit voor meer focus op fundamenteel onderwijs en onderzoek — en betoogt dat het schrappen van wat hij ziet als ‘onzinstudies’ en het terugdringen van activisme de prestaties en het vertrouwen zou kunnen herstellen. Tegelijkertijd blijft onduidelijk in welke mate factoren als bezuinigingen, veranderende citatiepatronen en institutionele keuzes elk bijdragen aan de daling.