Nederlandse padeljeugd dient zich internationaal aan, is wereldtop haalbaar?
In dit artikel:
Deze week konden Nederlandse padeltalenten zich meten met de wereldtop tijdens het Decathlon Premier Padel P1‑toernooi in Ahoy (Rotterdam). Het niveau van de Nederlander stijgt zichtbaar, maar de kloof met landen als Spanje en Argentinië blijft groot omdat daar veel spelers al op hele jonge leeftijd in de sport opgroeien en een breed, competitief ecosysteem hebben.
Belangrijke namen: coach Ivo van Dijk (KNLTB, jeugd en veteranen), organisator John van Lottum (Rotterdam Premier Padel) en spelers als Thomas Panken (13e op de U18‑ranglijst), Sam Burghouwt (38e U14), Eleana Bakker (46e U14), Thijs Roper (nr. 1 van Nederland) en de 19‑jarige Mats Groen. Op het junioren‑WK in Reus slaagde geen enkele Nederlander erin de hoofdtrekking te bereiken; dichtste benadering kwam van de meisjes. De 13‑jarige Bakker illustreert het probleem: Spaanse leeftijdsgenoten trainen structureel en vaak samen op hoog niveau, terwijl Nederlandse jeugd te weinig sterke peers heeft om continu van te leren.
Praktische barrières remmen doorstroom. Padel groeit in populariteit — scholieren kiezen padel steeds vaker bij gym — maar de sport is duur en afhankelijk van commerciële banen. Huurprijzen van 30–40 euro per uur en een tekort aan openbare of betaalbare velden beperken uren en ervaring voor jeugdspelers. Van Dijk noemt de kostprijs een tijdelijk probleem dat haperende ontwikkeling veroorzaakt; wanneer aanbod en sponsorinteresse blijven stijgen zal dat verbeteren. Lottum stimuleert toegankelijkheid door daluren goedkoper aan te bieden en pleit voor lagere prijzen zodat padel net zo vanzelfsprekend wordt als voetbal of tennis voor kinderen. De KNLTB krijgt volgens betrokkenen een taak om het banenaanbod en jeugdfaciliteiten te helpen uitbreiden.
Strategieën om het gat te dichten: Nederlandse talenten kiezen ervoor naar Spanje te verhuizen (zoals Roper) of een dubbel te vormen met buitenlandse spelers om sneller van topniveau te leren. Uitwisselingen en gezamenlijke trainingskampen tonen hun waarde: een recente jeugdtrip naar Malaga vulde alle banen met Nederlandse en Spaanse jeugdspelers, wat als wenselijk voorbeeld wordt genoemd. Sponsoring blijft cruciaal; jeugdige spelers betalen veel zelf en hebben op toernooien weinig directe inkomsten, waardoor investeringen vooral toekomstgericht zijn.
De conclusie is gemengd maar hoopvol: het Nederlandse niveau stijgt en de jeugd toont enthousiasme en potentie, maar zonder meer banen, structurele jeugdcompetities en financiële steun blijft de stap naar de absolute wereldtop lastig. De Argentijn Maxi Sanchez Blasco, top‑100 speler, benadrukte in Rotterdam dat hij wel degelijk verbetering ziet in het Nederlandse spel — een bevestiging dat de lijn omhoog loopt, mits de randvoorwaarden meewerken.