Na vijftig jaar heen en weer vliegen tussen Suriname en Holland heeft Astrid H. Roemer iets te vieren

woensdag, 19 november 2025 (11:29) - De Groene Amsterdammer

In dit artikel:

Vijftig jaar na de Surinaamse onafhankelijkheid staat Astrid H. Roemer in Paramaribo bij haar huis met een kijker naar de volle maan gericht en mijmert over liefde, verlies en een land dat tegelijk vertrouwd en vervreemd aanvoelt. De tekst schakelt tussen persoonlijke herinneringen — vooral aan haar vroegere geliefde “Bill”, hun liefdesrelatie, ruzies, zijn diplomatieke vertrek en zijn uiteindelijke dood — en bredere reflecties over de politieke en sociale ontwikkeling van Suriname sinds 1975.

Roemer beschrijft hoe het nieuws dat Bill moest vertrekken naar Nederland om de onafhankelijkheid voor te bereiden hun leven plotseling doorkruiste: haast, druk van journalisten en een verhuizing van rollen tussen privé en politiek. Kort daarop verschijnt haar debuut NEEM MIJ TERUG SURINAME, uitgegeven terwijl zij tussen Nederland en Paramaribo pendelde. Het boek werd gelezen als een literaire terugkeer naar de geboortegrond en vond succes onder Surinamers in Nederland. Tegelijk groeiden spanningen: politieke onrust, stakingen en etnische verdeeldheid sleurden het land in een turbulente periode, en persoonlijke conflicten tussen Roemer en Bill liepen zelfs uit op fysiek geweld en het einde van hun relatie.

De herinneringen aan 1975 en de jaren daarna komen steeds terug: de emigratiestroom naar Nederland, families die zich afscheidden bij Zanderij, de praktische en emotionele hulp van de diaspora, en de ingewikkelde verhouding met de oud-kolonisator. Roemer reflecteert op hoe miljoenen guldens en ontwikkelingsplannen beloftes van vooruitgang meebrachten, maar ook grote ongelijkheden en onopgeloste tegenstellingen blootlegden. Ze noemt het idee van Frank Essed om een nieuwe hoofdstad in West-Suriname te ontwikkelen als voorbeeld van ambitie en tragiek — projecten die soms voortijdig of onvoltooid bleven.

Persoonlijk verlies en verjongde nostalgie lopen als een constante draad door haar herinneringen. Roemer verhaalt met pijn over gestorven vrienden en beschermers — van uitgever Jos Knipscheer tot collega’s en hartsvrienden — en over de leegte die overblijft bij terugkeer in een stad die ze vroeger anders kende. Paramaribo lijkt door de jaren heen te zijn uitgehold: verdwenen stadsmoestuinen, andere eetgewoonten, onregelmatige watervoorziening, en een jongere generatie die de onafhankelijkheid minder emotioneel ervaart en het land als een plek van mogelijkheden ziet in plaats van verlies. Tegelijk constateert ze de voortdurende verwevenheid met Nederland: jonge Nederlanders reizen naar Paramaribo, Surinamers in Nederland onderhouden familiebanden en rituelen over en weer, en culturele kruisbestuiving blijft bestaan.

Roemer plaatst ook politieke observaties: een vrouw wordt president en opperbevelhebber van het leger, politieke erfelijkheid en netwerken blijven doorspelen (ze noemt Simons in relatie tot Bouterse), en oliecontracten schijnen nieuwe economische kansen maar ook nieuwe complexiteit te brengen. Ze oordeelt niet eenduidig; haar toon is vaak verwonderd, soms mild-kritisch, en steeds persoonlijk betrokken. De auteur erkent dat besturen moeilijk is en dat beslissingen in Den Haag of Paramaribo grote consequenties hebben voor individuele levens.

Literatuur en schrijven blijven haar houvast: boeken, muziek en intellectuele passies verdringen oude liefdes. Haar werk is een brug tussen culturen — smaakmaker, commentaargever en pleitbezorger — en ze voelt trots over wat ze heeft bijgedragen, ook al erkent ze dat erkenning soms onvolledig of onrechtvaardig is: haar naam wordt niet overal genoemd, haar geesteskinderen worden wel gebruikt. Tegelijk draagt ze liefde en dankbaarheid voor mensen die haar tijdens haar loopbaan steunden, en erkent ze de dagelijkse zorg van familieleden die haar hielden.

Aan het slot keert de scène terug naar de maan boven Paramaribo: Roemer twijfelt of er iets te vieren valt bij de vijftig jaar onafhankelijkheid. Ze wil naar de rivier, naar het graf van haar moeder, en nadenken over toekomstige boeken. Maar in plaats van uit te gaan, blijft ze staan op haar drempel met een vogelkijker, turend naar de maan — een symbool voor herinnering, afstand en een persoonlijkheid die in haar verhalen de geschiedenis van een land projecteert. De balans in haar tekst is sober: trots en teleurstelling, ziekte en dood, literaire triomfen en maatschappelijke gebreken, alles samengebald in de vraag wat onafhankelijkheid uiteindelijk voor individuele levens heeft betekend.