Na een beledigende recensie van haar roman zocht Femke Brockhus naar de juiste taal om er mee om te gaan
In dit artikel:
Op 3 december 2025 beschrijft een schrijfster hoe een grove, vijandige recensie in een studentenblad haar hard trof: een zin die haar dehumaniseerde en haar een gevoel van gelatenheid — een tussenstadium van schaamte en angst — bezorgde. Terwijl ze thuis haar kleine zoon verzorgde, realiseerde ze hoe diep de woorden binnenkwamen; niet als inhoudelijke kritiek maar als een poging haar stil te leggen. Dat leidde tot een verlangen om die ervaring wél in taal te vangen, niet om terug te schelden maar om de affectieve ervaring zelf te verwoorden.
De tekst plaatst die persoonlijke ervaring in een bredere context van online wangedrag. Ze refereert aan Maggie Nelson, die betoogt dat bedreigingen en grofheid op sociale media zo alledaags zijn dat het bijna een rite de passage voor publieke makers is, en dat deelnemers hun wreedheid soms inkaderen als ‘zorg’ of nobel streven. Die paradox, zo betoogt de schrijfster, maakt averechts werk: grofheid wordt entertainment en ontneemt de ontvanger elke ruimte om te reageren. Als tegenwicht bespreekt ze de film De Kuthoer (2019), waarin een columniste zo overweldigd raakt door online haat dat ze de stilte die haar wordt opgelegd met geweld beantwoordt — de film toont vooral hoe de publiekelijk uitgesproken, ontmenselijkende woorden bij confrontatie vaak ontkend worden, en hoeveel machteloosheid daaruit voortkomt.
Ze haalt ook het Amnesty-experiment Look Beyond Borders aan en het idee van schrijver Ocean Vuong dat zorgvuldige taal vergelijkbaar is met het uittrekken van je schoenen bij het binnentreden van iemands huis: een manier om de ruimte en menselijkheid van de ander te respecteren. Zien en echt aankijken blijken volgens haar instrumenten om de ander te erkennen en ontmenselijking tegen te gaan. Dergelijke vormen van zorgvol spreken — helder, onderbouwd en met ruimte voor de ander — vormen een tegenhanger van de anonieme belediging.
Praktisch komt de ervaring tot uiting in een politiedossier: ze doet aangifte, krijgt te maken met juridisch taalgebruik en de vraag of ze ook smaad wil melden. De recensie bevatte ook een verwijzing naar vermeend plagiaat — iets wat ze uitlegt als literaire verwijzing naar We Need to Talk About Kevin, bedoeld als thematisch contrast — maar ze besluit die verduidelijking niet toe te lichten tegenover de agente. De schrijfster merkt op dat zorgvuldigheid in taal kwetsbaar maakt, maar dat juist die kwetsbaarheid ook kracht kan zijn; passief toezien voedt volgens haar een collectieve verzwakking van beschavingsnormen, een gedachte die ze schraagt met de verwijzing naar Anil Ramdas en Nelsons analyse.
Uiteindelijk pleit ze voor het actief benoemen van de ervaring: stilte is geen deugdzaam antwoord, en woorden kunnen zowel verwonden als helen. In plaats van te kiezen voor vergelding of het vergeefs zoeken naar een weerwoord, stelt ze voor de ontregelende ervaring als grondstof te gebruiken om een nieuw gesprek te beginnen — taal als zuurstof, als compost waar iets verbindends uit kan groeien.