Na de genocide in Gaza zijn alle universele pretenties van het Westen ongeloofwaardig geworden. Maar waren die ooit al geloofwaardig?
In dit artikel:
Op 24 oktober 2012 werd in Waziristan de 68‑jarige Mamana Bibi gedood door een Amerikaanse drone terwijl ze met kleinkinderen groenten plukte; een tweede inslag verwondde hulpverleners. Amnesty bracht later honderden burgerdoden door droneaanvallen in Pakistan en Jemen aan het licht, maar Washington gaf geen rekenschap. De zoon en twee kleinkinderen van Bibi werden door enkele Amerikaanse politici naar het Capitool gehaald om hun verhaal te doen, maar kregen weinig weerklank — president Obama, die in die periode het droneprogramma uitbouwde en vaak gepresenteerd werd als een precieze, minder bloedige manier van oorlogvoeren, had andere verplichtingen. Het woord “collateral damage” hielp de publieke onverschilligheid inkapselen.
Het verhaal van Bibi vormt het beginpunt van een bredere beschouwing over de spanningen binnen wat men “de westerse beschaving” noemt: enerzijds de retoriek van mensenrechten, persvrijheid en rechtsstaat; anderzijds de realiteit van Guantánamo, folterpraktijken, geheime detentie, de oorlog in Irak en ongestrafte dronecampagnes. De auteur beschrijft zijn eigen politieke vorming — opgegroeid in een Marokkaans‑islamitische omgeving, gevormd door beelden van de Tweede Intifada en het gevoel van verraad door het onvoorwaardelijke Amerikaanse steunen van Israël — en de dubbele houding die veel jongeren kennen: culturele genegenheid voor westerse popcultuur naast afkeer van westerse buitenlandse politiek.
Centraal in de tekst staat de breuk die veel kritische stemmen markeren na het bloedbad van Hamas op 7 oktober 2023 en vooral de Israëlische reactie daarop. Voor schrijvers en journalisten als Omar El Akkad — die zelf als vluchteling en westerse waarnemer opgroeide en jarenlang in het Westen hoop hield op herstel door zelfkritiek — bleek Gaza het kantelpunt. El Akkad plaatste in oktober 2023 een veel gedeeld bericht boven beelden uit Gaza; dat leidde tot zijn boek One Day, Everyone Will Always Have Been Against This, waarin hij de morele zelfvernietiging van het Westen en de medeplichtigheid aan grootschalig geweld uittekent. Andere intellectuelen en publicisten (onder anderen Ta‑Nehisi Coates, Pankaj Mishra, Sinan Çankaya) delen het sentiment dat Gaza de geloofwaardigheid van de westerse universele pretenties fundamenteel heeft aangetast.
De auteur signaleert dat de reactie van westerse instituties op kritiek vaak verstikkend was: uitgevers en kranten bleken terughoudend om termen als “genocide” te gebruiken; redactionele afwijzingen en zelfcensuur kwamen veel voor; universiteiten, media‑organisaties en overheidsinstanties beperkten de ruimte voor open debat. Die institutionele rem plaatst jonge journalisten, academici en ambtenaren voor een moreel dilemma: spreken ze zich uit en riskeren ze carrière en inkomen, of blijven ze binnen de instituten en verliezen ze hun geweten? Pankaj Mishra wordt geciteerd in zijn stelling dat jonge mensen hun professionele banden moeten heroverwegen als ze een geweten willen behouden.
De tekst schetst ook de systematische opschorting van morele grenzen: bombardementen op ziekenhuizen, scholen, vluchtelingenkampen, het doden van journalisten en tienduizenden kinderen — telkens bleek er geen internationale rode lijn. Zonder zulke grenzen, zo luidt de conclusie, verliest de beschaving haar kern. Tegelijk wordt benadrukt dat de kritiek op het Westen zelf ook westers van oorsprong is: verzet, protesten en intellectuele verontwaardiging vinden plaats binnen dezelfde samenlevingen die verantwoordelijkheid moeten nemen. Voorbeelden zijn massaprotesten, havenstakingen tegen schepen met wapens voor Israël en het werk van schrijvers die het publieke debat stimuleren.
Het centrale morele punt is ambigu maar resoluut: helemaal “uitstappen” uit de beschaving is praktisch onmogelijk en intellectueel ontoereikend — er bestaat geen alternatieve publieke ruimte waarin je net zo vrij kritiek kunt uiten zonder geconfronteerd te worden met machtsverhoudingen. Tegelijkertijd is afstand nemen van hypocrisie en medeplichtigheid wél een plicht. De taak voor kritische denkers en burgers is daarom niet verworden tot nihilisme of totale breuk, maar om de westerse waarden — persvrijheid, rechtsstaat, universalisme — werkelijk op te eisen en geloofwaardig te maken door consequent handelen. Intellectuelen nemen soms simbolisch afscheid van “de beschaving”, maar dat afscheid is evenzeer een claim: deze principes moeten worden teruggevorderd van degenen die ze misbruiken.
Afsluitend stelt de auteur dat de westerse beschaving geen abstract monument is; ze leeft door individuele en collectieve keuzes. Beschaving betekent verantwoordelijkheid dragen voor de universele waarden die men pretendeert te verdedigen — en die net zo vaak genegeerd worden. Het antwoord op de ontgoocheling ligt in het versterkt verzet, het publieke debat en in institutionele verandering: de beschaving is uiteindelijk iets wat je zelf maakt en opeist.