Moeten defensie en onderwijs de handen ineenslaan?

vrijdag, 24 oktober 2025 (13:03) - Trouw

In dit artikel:

Bij de academische jaaropening van Universiteit Twente en Hogeschool Saxion riep demissionair premier Dick Schoof op tot een rol van het onderwijs in de militaire weerbaarheid van Nederland. Die oproep krijgt vorm in concrete initiatieven: technische universiteiten worden aangespoord te innoveren voor defensiedoeleinden, het Defensity College biedt hbo- en wo-studenten kennismaking met defensie, en vijf hogescholen plus de Rijksuniversiteit Groningen voeren populaire ‘militaire minors’ met reservistentrainingen in. Tegen deze achtergrond discussiëren twee filosofen over de vraag of zulk onderwijs een inbreuk vormt op academische vrijheid of juist vergelijkbaar en acceptabel is met maatschappelijke programma’s zoals klimaatonderzoek.

Paul van Tongeren (emeritus hoogleraar wijsgerige ethiek) waarschuwt voor wat hij ziet als een sluipende militarisering van onderwijs en wetenschap. Zijn kernpunten: universiteiten moeten in de eerste plaats kritische, autonome burgers vormen en wetenschappelijke disciplines hun zelfstandigheid bewaren; toepassingen en beroepsgerichte opleidingen horen eerder thuis op hogescholen. Hij zorgt zich dat de trend om universiteiten te definiëren naar actuele maatschappelijke behoefte – versneld door de hogere NAVO-norm en de roep om meer defensiecapaciteit – leidt tot een ongewenste oriëntatie van subsidiegelden en onderzoek op militaire doelen. Van Tongeren signaleert ook dat na de Koude Oorlog behalve legers ook diplomatieke en vredeswetenschappelijke infrastructuren zijn verwaarloosd. Zijn pleidooi: bij de benodigde opbouw van defensie zou de extra inzet deels naar wapens moeten gaan en voor een substantieel deel naar vredesvorming, diplomatie en onderzoek naar oorlog en vrede.

Sebastien Valkenberg (filosoof en publicist) biedt een tegenovergestelde kijk. Hij vindt het woord ‘militarisering’ te beladen en benadrukt dat Nederlandse defensie-uitgaven ver onder die van landen als Rusland liggen; een volledige oorlogseconomie is volgens hem niet aan de orde. Valkenberg wijst op het bestaande precedentsysteem waarin de overheid topsectoren aanwijst en universiteiten bijdragen leveren aan maatschappelijke behoeften (zoals energie of waterbeheer). Vanuit die optiek is het logisch defensie ook als speerpunt te beschouwen. Hij benadrukt de realiteit van een veranderende geopolitieke omgeving — hybride dreigingen, autoritaire machten zoals Rusland en China — en ziet reden voor ‘peace through strength’: macht is volgens hem een noodzakelijk instrument om op het wereldtoneel effectief te kunnen optreden. Ook noemt hij defensie een mogelijke aantrekkelijke werkgever voor technisch geschoolde jongeren en verdedigt hij een norm van wederkerigheid tussen burger en staat.

Het debat spitst zich verder toe op retoriek en rolopvattingen: Van Tongeren keurt een door minister Ruben Brekelmans gebrachte omkering van Kennedys formulering af — hij ziet daarin een gevaarlijke prioriteitsverschuiving richting het leger — terwijl Valkenberg dit interpreteert als een oproep tot meer burgerschapsbetrokkenheid jegens collectieve doelen. De discussie weerspiegelt bredere keuzes: hoeveel van het onderwijs en de onderzoeksagenda moet dienstbaar zijn aan defensie, en hoe verhouden we herbewapening, diplomatie en vredeswerk tot elkaar in een tijd van vermeende grotere geopolitieke dreiging?