Miljarden euro's voor Tata om ons strategisch 'autonoom' te maken. Wat betekent dat eigenlijk?
In dit artikel:
Het ministerie van Klimaat en Groene Groei wil een maatwerkovereenkomst sluiten met Tata Steel: als tegenprestatie voor maatregelen om de staalproductie te verduurzamen stelt de staat maximaal 2 miljard euro subsidie beschikbaar. Een cruciale maatregel is dat de hoogoven in IJmuiden minder op steenkool en meer op aardgas moet draaien. De aankondiging, vorige week gedaan door demissionair klimaatminister Sophie Hermans, werd gepresenteerd als een stap om Nederland strategisch onafhankelijk te houden en binnenlandse staalproductie te behouden.
Ondersteuners, zoals emeritus lector Martien Visser, zien in de deal een mogelijkheid om een essentieel basismateriaal binnen Europa te houden. Ook een brede Kamermeerderheid stemde vorig jaar voor een motie die het behoud van een staalindustrie als belangrijk voor strategische autonomie bestempelde; daarin zaten partijen van links tot rechts.
Tegelijkertijd roept de maatregel kritische vragen op. Tata Steel is onderdeel van een Indiaas concern, en de grondstoffen voor staal — ijzererts en kolen — worden grotendeels geïmporteerd uit landen als Australië, Brazilië, India, China; aardgas komt in toenemende mate uit de Verenigde Staten (fracking). De Nederlandse hoogoven wordt dus weliswaar groen(er), maar afhankelijkheid van buitenlandse grondstoffen en energie blijft groot. Bovendien bestaat wereldwijd overproductie van staal en is het staal uit IJmuiden relatief duur; omschakeling naar gas kan dat nog verergeren. Dat zet vraagtekens bij de houdbaarheid van een grootschalige staatssteunoplossing: wat als het product later niet op de wereldmarkt verkocht krijgt? Wordt dit opnieuw met miljarden subsidiemiddelen ondersteund?
De columnist trekt een parallel met eerdere langdurige en kostbare reddingspogingen (zoals Fokker) en stelt dat verstandige industriepolitiek niet uitgaat van het verleden, maar van een bewuste keuze: welke rol wil Nederland in de toekomst vervullen? De centrale vraag blijft of het juist is om in een wereld met een overvloed aan staal, voor miljarden staatsgeld een buitenlandse dochteronderneming in Nederland kunstmatig in stand te houden.