Mediterranisering verandert Nederlandse grasvelden ingrijpend

dinsdag, 19 augustus 2025 (07:05) - NatureToday.nl

In dit artikel:

De laatste decennia verschuift het beeld van Nederlandse grasvelden door langere, drogere zomers: zuidelijke soorten en droogtetolerante planten nemen terrein in en verdringen traditionele inheemse grassen. Waar vroeger vooral meerjarige C3-grassen als Engels raaigras en gewone kropaar domineerden, verschijnen nu vaker C4-grassen en éénjarige pioniers met diepe penwortels (bijv. wilde cichorei, gewoon biggenkruid, jakobskruiskruid) of snelle levenscycli (zoals paarse dovenetel en zachte ooievaarsbek). Dat levert vaker bruine gazons en kale plekken op; eenjarigen vullen die open plekken vaak alleen vroeg in het seizoen, waarna ze als zaad achterblijven en de dorre plekken terugkeren.

C4-grassen – soorten die een andere fotosyntheseroute hebben en efficiënter met warmte en water omgaan – winnen terrein omdat ze beter bestand zijn tegen hitte en droogte. Dit proces van ‘mediterranisering’ van de flora is al zichtbaar in tuinen, bermen en agrarisch grasland en wordt versterkt als beheerders spaarzaam met beregening omgaan.

De verschuiving heeft praktische en maatschappelijke gevolgen. Tuineigenaren en gemeenten staan voor de vraag of het nog verantwoord is om drinkwater te gebruiken om strak groene gazons te bewaren. Agrariërs merken dat de zuidelijkere grassen vaak minder voedzaam zijn dan Engels raaigras, wat gevolgen heeft voor voerwaarde en oogsten. Daardoor rijzen vragen over hoe klimaatbestendige landbouw eruit moet zien: welke rassen leveren voldoende opbrengst bij droogte, en hoe verminder je de afhankelijkheid van beregening?

Praktisch advies uit het artikel: kijk naar Zuid-Europa voor voorbeelden van droogte-adaptatie, pas inrichtings- en beheersplannen voor openbaar groen aan door minder waterintensieve planten te kiezen, en voer als samenleving een debat over eerlijke en duurzame verdeling van beperkt (drink)water. FLORON-auteurs Leonie Tijsma en Baudewijn Odé benadrukken dat aanpassen aan de nieuwe flora slimmer beheer en beleidskeuzes vraagt, tenzij we bereid zijn blijvend te blijven sproeien.