Linkse politici nemen ongemerkt het frame van rechts-populisten over
In dit artikel:
Minister Mona Keijzer veroorzaakte in oktober 2025 een opschudding door in een tv-uitspraak te suggereren dat instituties vooral bezig zijn met thema’s als klimaat en migratie en niet met “de mensen in Nederland”. Ze richtte daarmee haar pijlen op de Raad van State, waarmee ze zich aansloot bij een breder narratief dat instituties afschildert als bastions van een linkse, hoogopgeleide elite. Jesse Klaver reageerde fel en noemde Keijzers retoriek “palingpopulisme”, terwijl politieke commentatoren en podcasts direct speculeerden over winst voor partijen als de BBB; BBB’er Henk Vermeer speelde daarmee publiekelijk door een foto van zichzelf met een paling te delen.
Die verhitheid past in een grotere cultuurstrijd waarin rechts-populisten voortdurend de tegenstelling “het volk is rechts, de instituties zijn links” promoten. Klachten over vermeende institutionele dominantie klinken hard in deze verkiezingsperiode, maar de realiteit is gecompliceerder: de Nederlandse politiek werd de afgelopen decennia vaak door rechtse partijen, met name de VVD, gedomineerd. De oproep dat instituties te progressief zouden zijn spreekt daarom niet zomaar voor zich en fungeert soms als retorisch instrument om rechts gedachtegoed een benijdenswaardige, “onderdrukte” status te verlenen.
Columnisten zoals René Cuperus draaien dit publiekelijk om en beschuldigen juist progressief Nederland ervan de rechtsstaat als politiek wapen in te zetten. Zijn betoog gebruikt klassieke argumenten — stromanconstructies, het gelijkstellen van populistische leiders met hun kiezers en het presenteren van een vermeend ‘maatschappelijk midden’ als oplossing — waarmee ook de rechtsstaat onderdeel wordt van de strijd zelf. Anderen waarschuwen dat louter roepen dat iets “niet mag van de rechter” geen effectieve verdediging is tegen populistische framing.
De auteur van het stuk benadrukt dat links politiek vaak het gevecht aangaat op terrein dat de tegenstander bevoordeelt, en stelt dat een betere verdediging van de rechtsstaat niet draait om formele juridische claims alleen, maar om het ontkrachten van de populistische aanspraak op de volkswil. Als voorbeeld wordt aangevoerd dat de BBB electorale steun heeft die beperkt is en dat de agrarische lobby al decennia veel invloed heeft gehad op beleid — wat de stikstofcrisis eerder verklaart als een clash tussen gevestigde elites dan als uiting van een verwaarloosd volk. Conclusie: het effectief beschermen van democratische instituties vereist het bestrijden van het idee dat zij het volk tegenhouden, in plaats van alleen het verdedigen van hun juridische bevoegdheden.
Context: de Raad van State is het belangrijkste adviesorgaan en hoogste administratieve rechtscollege; BBB staat voor BoerBurgerBeweging en profileert zich vooral als belangenbehartiger van de landbouwsector.