Leo Lucassen en de grenzen van een eerlijk debat
In dit artikel:
Op 19 september publiceerde historicus Steije Hofhuis een opiniestuk in NRC waarin hij onder meer kritiek formuleerde op de manier waarop Nederland omgaat met migratie en culturele diversiteit. Leo en Jan Lucassen reageerden op 27 september; Hofhuis antwoordt nu dat hun weerwoord geen serieuze inhoudelijke tegenhandeling is, maar grotendeels bestaat uit stropopredicaten en onjuiste toeschrijvingen.
Hofhuis bestrijdt dat hij vroegere structurele discriminatie van Joden zou hebben goedgepraat of dat hij zou suggereren dat Joden de staatkundige eenheid wilden ondermijnen. Volgens hem stelde hij juist dat het een vooruitgang is dat dergelijke praktijken zijn losgelaten; de vermeende link met hedendaagse uitspraken van Geert Wilders over moslims wijst Hofhuis af en zegt dat hij Wilders’ pleidooi eerder expliciet heeft verworpen. Eveneens onjuist zou de beschuldiging zijn dat hij de racistische motieven achter vroegere Amerikaanse immigratiewetten zou hebben genegeerd; Hofhuis wijst erop dat hij die motieven recent expliciet als verwerpelijk heeft genoemd en dat Lucassen daarvan op de hoogte was.
De Lucassens bekritiseren ook Hofhuis’ kennis van de Gouden Eeuw, met name over de voorwaarden waaronder Joodse en lutherse gemeenschappen godsdienstoefeningen mochten uitoefenen. Hofhuis voert tegenbewijs aan: specialistische literatuur (onder meer de Cambridge Companion to the Dutch Golden Age) toont dat toelating van synagogen en andere godshuizen vaak een gunst was, afhankelijk van “bewijs van goed gedrag” en het niet verstoren van de openbare orde. Voor de lutheranen haalt hij concrete casussen aan: in 1604 leidde een fel theologisch conflict tot inbeslagname van een pamflet, verboden samenkomsten en uitzettingen van lutherse leiders in Amsterdam; later moesten lutherse kerken in steden als Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Alkmaar afgebroken worden of ingrepen worden door stadsbesturen; in Leiden (1642) en Haarlem werden teksten bij kerkdeuren verwijderd. Deze voorbeelden dienen volgens Hofhuis om het patroon van begrensde tolerantie en het aftasten van grenzen zichtbaar te maken.
Hofhuis vindt dat de Lucassens de kern van zijn betoog negeren: dat de huidige omgang met immigratie en culturele diversiteit een ongekend experiment is met aanzienlijke risico’s en dat dit onderwerp om open, zorgvuldige discussie vraagt. Hij beschuldigt Leo Lucassen bovendien van een terugkerende werkwijze in publieke debatten: het overnemen van onjuiste citaten (zoals een gefingeerd citaat in de Leezenberg‑zaak), het publiekelijk in diskrediet brengen van collega’s (de kritiek op Jan van de Beek, waarin later fouten bij Lucassen en medeauteur Hein de Haas werden aangetoond) en het onterecht verwerpen van correcties. Hofhuis wijst erop dat deze handelwijze mede mogelijk wordt gemaakt door Lucassens status als prominent hoogleraar en lid van de KNAW, en door media die hem veel ruimte geven zonder dat tegengeluiden van collega‑hoogleraren evenredig worden gepubliceerd.
Tot slot schetst Hofhuis persoonlijke voorbeelden van institutionele terughoudendheid ten aanzien van kritiek op dominante opvattingen over migratie: van waarschuwingen tijdens zijn promotieperiode tot een redactiekeuze in het Tijdschrift voor Geschiedenis om polemische kritiek niet te laten peer reviewen. Zijn conclusie is normatief: doordat immigratie en diversiteit zulk fundamenteel maatschappelijk gewicht hebben, is een debatklimaat nodig waarin ook lastige of onwelgevallige argumenten serieus en eerlijk tegen het licht kunnen worden gehouden — niet omdat die automatisch juist zijn, maar om ideeën aan echte toetsing te onderwerpen.
Steije Hofhuis is historicus en postdoctoraal onderzoeker bij de onderzoeksgroep Migratie en Diversiteit aan het Wissenschaftszentrum Berlin.