Laat de overheid zich beperken tot hoofdlijnen en geef de mensen die het werk doen maximale vrijheid
In dit artikel:
Op 16 september verschijnt de Miljoenennota voor 2026 en zoals gebruikelijk zal de politiek vooral bezig zijn met het in balans houden van deficit en staatsschuld, kleine lastenverlichtingen hier en belastingverhogingen daar, en meer retoriek over het terugdringen van regels en ambtelijke groei. De auteur waarschuwt dat die gebruikelijke tentoonstelling van “smalle marges” voorbijgaat aan een veel fundamenteler probleem: de omvang en het functioneren van de (semi-)overheid zelf.
Feit is dat de publieke sector in Nederland een enorme rol speelt: iets minder dan de helft van de economische activiteit loopt via de overheid (overheidsuitgaven als percentage van het BBP) en in termen van werkgelegenheid beslaat de collectieve sector ongeveer 5,9 miljoen mensen — circa 57% van alle werkenden. Die schaal is het resultaat van decennia van opbouw van de verzorgingsstaat, maar controle en scherpe evaluatie van de operationele kwaliteit ontbreken vaak.
De schrijver noemt meerdere concrete voorbeelden van slecht functionerende uitvoering. De afhandeling van aardbevingsschade in Groningen sleept al dertien jaar en kent een ongunstige verhouding tussen kosten en uitgekeerde vergoedingen: in 2023 kostte elke euro schadevergoeding de uitvoerende instantie 78 cent aan uitvoeringskosten; eind 2024 waren er meer dan duizend medewerkers bij het IMG. Het onderwijs krijgt ondanks grote investeringen te weinig kwaliteitswinst. De discussie over “schijnzelfstandigheid” van zzp’ers duurt al jaren en creëert onduidelijkheid en frictie op de arbeidsmarkt. En het UWV kampte met massale foutberekeningen van uitkeringen; de minister besloot in juli dat onterecht te veel betaalde WIA-sommen niet worden teruggevorderd van arbeidsongeschikten — een symptoom van een systeem dat te complex is geworden.
De kernoorzaak is volgens de auteur niet alleen de absolute omvang van het apparaat, maar vooral het diepgaande, gedetailleerde ingrijpen van bovenaf. Bestuurders en beleidsmakers proberen via gedetailleerde regels en sturing allerlei praktijksituaties te beheersen, terwijl uitvoerende instanties daar niet altijd de kennis, vaardigheden of bewegingsvrijheid voor hebben. Het gevolg: hoge uitvoeringskosten, vertragingen, geringe of negatieve maatschappelijke meerwaarde, en frustratie bij mensen in de frontlinie — docenten, verpleegkundigen, zelfstandig ondernemers en vrijwilligers — wiens praktijkkennis wordt ondermijnd of belemmerd.
Als remedie pleit de auteur voor een fundamentele herijking van de rol van overheid en semi-overheid. In plaats van gedetailleerde top-down aansturing zouden de overheden heldere, algemene kaders en randvoorwaarden moeten stellen en zich vooral richten op rechtmatigheid en budgettaire controle. De dagelijkse invulling en innovatie moet zoveel mogelijk bij degenen liggen die het werk daadwerkelijk doen — bottom-up vernieuwing in plaats van top-down micromanagement. Dat zou ruimte scheppen voor minder regels, lagere overhead en een kleinere semi-publieke schil; de auteur noemt voorbeeldberekeningen zoals forse krimp van “het veld” (onderwijs, zorg, cultuur) met 50–75% en een sterke vermindering van het aantal moties in de Tweede Kamer (van meer dan 5.000 per jaar naar zo’n 500) als illustratie van de gedachtelijn.
Kortom: marginale maatregelen en symbolisch geknutsel lossen dit structurele probleem niet op. Door de enorme schaal en verwevenheid van de (semi-)overheid heeft falen op uitvoeringsniveau grote maatschappelijke impact. De oproep is duidelijk: ga voorbij de gebruikelijke begrotingsretoriek op Prinsjesdag en zet in op een ingrijpende hervorming die macht, middelen en vrijheid dichter bij de praktijk brengt.