Klimaatactivist Raki Ap: 'Een regenwoud beschermen, maar niet de mensen die er leven. Dat is toch gek?'
In dit artikel:
Raki Ap (40) voert met zijn Free West Papua-beweging een dubbele strijd: hij werkt aan de onafhankelijkheid van West-Papoea en profileert zich tegelijk als gezicht binnen de klimaatbeweging. Zijn engagement vloeit voort uit persoonlijke geschiedenis. Zijn vader, antropoloog en cultureel leider Arnold Ap — door Raki aangeduid als “de Bob Marley van West-Papoea” — werd in 1984 in een Indonesische gevangenis vermoord. Raki werd geboren in een vluchtelingenkamp nabij Papoea-Nieuw-Guinea en groeide op in Den Haag; pas op zijn vijftiende hoorde hij van zijn afkomst en besloot hij het werk van zijn vader voort te zetten.
Historisch gezien was het westen van Nieuw-Guinea tot 1962 een Nederlandse kolonie en leek onafhankelijkheid mogelijk, maar het gebied kwam uiteindelijk onder Indonesisch bestuur via diplomatieke druk en een omstreden referendum. Onder Indonesisch gezag zijn natuurlijke hulpbronnen grootschalig ontgonnen: de Grasbergmijn groeide uit tot een van de grootste goudmijnen ter wereld en multinationals krijgen ruimte voor gaswinning langs de kust. Die exploitatie levert wel economische baten, maar heeft desastreuze gevolgen voor de inheemse Papoea’s: vervuilde rivieren, ontbossing en verlies van voedselbronnen. Veel Papoea’s leven nog direct van het oerwoud; ontginning jaagt mensen hun dorpen uit en dwingt hen naar steden waar ze economisch kwetsbaar zijn.
Cijfers over slachtoffers van geweld en verdrijving lopen volgens ngo’s uiteen van honderdduizenden, maar onafhankelijke verificatie is moeilijk omdat het gebied voor buitenstaanders grotendeels ontoegankelijk blijft. Met Free West Papua probeert Ap dat gebrek aan zichtbaarheid te doorbreken. Zijn inzet kreeg in Nederland meer aandacht door politieke vragen in de Tweede Kamer (onder meer door ChristenUnie-Kamerlid Don Ceder) en door de documentaire The Promise, die dit jaar voor een Gouden Kalf werd genomineerd.
Ap legt bewust een verband tussen de vrijheidsstrijd en klimaat- en milieubewegingen: “Het is in essentie dezelfde strijd”, zegt hij — dezelfde overheden en fossiele bedrijven die profiteren ten koste van inheemse gemeenschappen en ecosystemen. Hij wijst ook op soortgelijke misstanden elders, zoals de kobaltwinning in Congo met kinderarbeid en watervervuiling, en bekritiseert een ruimer duurzaamheidsdiscours dat technische oplossingen promoot zonder aandacht voor sociale rechtvaardigheid. Grote milieuorganisaties zouden vaker het perspectief van inheemse volkeren moeten meenemen; die gemeenschappen dragen volgens Ap eeuwenoude praktijken van zorg voor de natuur die westerse samenlevingen kunnen inspireren.
In Nederland leidt dit denken tot meer aandacht voor verbindingen tussen klimaat, koloniale geschiedenis en mensenrechten, maar roept ook vragen op over hoe inclusief en representatief de hedendaagse ‘duurzame’ beweging werkelijk is.